De stilte

Jan Willem Kroon 29 aug 2019

Mijn moeder was intelligent en zelfstandig. Door de dementie was ze opeens haar sterkste troef kwijt. Zij was het, die het gesprek begon, onderhield en ook eindigde. Opeens waren er geen woorden meer.
Ik wil de as van mijn moeder niet in huis hebben. Ik hou veel van haar, maar niet zo. Mijn zus wel. We gaan de koker met as samen ophalen. Mijn zus heeft een grote rugzak, waarin ze de as van mijn moeder vervoert. In het station komt de trein aanrijden alsof we dat afgesproken hebben. Ze gaan de dubbeldekker in, naar de bovenste verdieping. Ik zie mijn zus voor het raam gaan zitten. Ze zet de rugzak met mijn moeder op de bank tegenover haar en schuift de koker in de hoek. Normaal begint mijn moeder het gesprek nu. Ik voel toch spanning. Ik wijs naar het woord ’stilte’ op het treinraam. Mijn zus maant mijn moeder met haar vinger tot stilte. We lachen een lach van opluchting. De conducteur beslist, dat het de hoogste tijd is om te vertrekken. Ik zie mijn zus en ook mijn moeder zwaaien. Mijn moeder met haar karakteristieke lach.
Een paar weken later gaan we haar uitstrooien. Op een officieel verstrooiveld. Op een mooie plek in de ondergaande zon. Onder een berk, rondom hei. Als alle as op de grond ligt, vallen we stil, wachten op haar woorden. In gedachten hoor ik mijn moeder lachen: ‘Wat doen jullie nou? Ook hier bepaal ik mijn eigen weg. Leef nog maar lang.’