De hèhè-mensen
De hèhè-mensen zeggen bij thuiskomst na een dag werken: hèhè. Daarna gaan ze zitten, nemen een borrel en herhalen het hèhè. Als ze ergens heen moeten en de bestemming is bereikt idem dito. Of als ze een klusje hebben geklaard. Niet zozeer degenen die bijvoorbeeld een berg beklimmen en bedwingen, om maar wat te noemen. Ik denk niet dat die op de top van de berg hèhè zeggen. Gelukkig zei Neil Armstrong ook niet iets in die trant toen hij zijn voet op de maan zette.
De hèhè-mensen zien dingen als een opgave. Het leven als een opgave waarvan je even moet bijkomen. De kleine dingen vooral. Ze zeggen hèhè als de file weer begint te rijden of als ze net hun connectie met de trein huiswaarts hebben gehaald.
Ik verdenk ze er ook een beetje van te zeggen ‘dat heb ik weer’ met zo een scheve glimlach, want ze noemen zichzelf ook een beetje gek. Moet mij weer overkomen. Zoiets.
Vaak vraag ik me af waar ze zo moe van zijn en of ze echt niet doorhebben dat hun ervaringen, waarvan ze denken dat alleen hen die treffen, ervaringen zijn die het merendeel van de aardbewoners hebben? Ik vrees dat ze niet ver kijken, niet echt om zich heen kijken. Niet dat ik nu een voldongen oordeel wil treffen, maar het is meer een vaag gevoel. Zichzelf centraal stellen in een kleine cirkel en zich daarin uitzonderlijk uniek voelen.
Dat snap ik nooit. Ik weet dat mijn problemen, beslommeringen en de sleur gedeeld worden door miljarden mensen, maar ook dat ik in een bevoorrecht land woon en dat ik dagelijks in mijn handjes mag klappen voor meestal overkomelijke problemen. Natuurlijk zijn er ook nare ervaringen en grote problemen die op me drukken. Sommige hebben geen oplossing en soms is het leven een groot raadsel waarbij antwoorden niet te vinden zijn. Dat is herkenbaar voor de meesten van ons. Dat leert mij relativeren, ook mijn ervaringen leren mij relativeren. Ik heb de donkere kant van de mensheid gezien en ervaren, maar nimmer zal ik een hèhè-mens worden.
De hèhè-mensen lijken moe geboren en op hun sterfbed als hun vermoeide leven zich voor hun ogen voorbijtrekt, dan zullen ze misschien nog met hun laatste adem hèhè zeggen. Of: ach, dat heb ik weer.