Voetbalmoraal
Zaterdagochtend, we staan langs de lijn. De zon schijnt. Zoon, zeven, heeft plezier. Behendig dribbelt hij met de bal over het veld. We kijken aandachtig toe. De twee kleinsten uit zijn team, rennen het hardst. Wat een energie. ‘Ga door, ga door’, roept de trainer. En dat doen ze. Het gras is ongelooflijk drassig. De damp komt er vanaf. ‘Ik zet mijn rugzak niet op de grond, dan zie ik ‘m na een kwartier verdwijnen. Sluiten twee helften gras, zich naadloos boven mijn tas’ gebaart zijn vader.
Tot twee keer toe, is er een speler van de andere ploeg, die zoon raakt. Eerst krijgt hij een hand tegen zijn kaak. In de tweede helft krijgt hij een duidelijke duw, van weer een andere jongen. Zoon draagt het manmoedig. ‘Zag je dat?’, laat ik me ontvallen. ‘Hij duwt Maarten zo omver’. Ik kijk nog eens naar de kleine dikzak, slik mijn woorden in.
Naast me kijken twee mensen opzij, als ze mijn verontwaardiging horen. Het blijken de ouders van de jongen te zijn. Voor je het weet lig je rollend over de grond met een andere ouder. Ouders die scheldend en ruziemakend langs de lijn staan, dat geloof je toch niet. Het begon me te dagen.
De wedstrijd is afgelopen. Drie doelpunten gescoord, tegen twee van de tegenpartij. ‘Jongens, jullie hebben het geweldig gedaan’. Met een lach op zijn gezicht slaat trainer Ron, zijn vlakke hand tegen die van de spelers. Iedereen joelt. Even later lopen we met zijn drieën over het veld, richting auto. ‘Waar was de scheidsrechter?’, vraag ik, als het gesprek op de duw komt. ‘Die was even schijten’, antwoordt zoon.