De kennismaking
Hugo, de man rechts van haar, sloeg dreigend op de tafel met het racket, gemaakt van schuimrubber. ‘Zo gaan we hier met elkaar om’ zei hij. Zijn iets geaffecteerde stem verraadde ironie. Zou zij dit ook horen? De mannen aan de overkant, lachtten verlegen. De linker, zou een broer van haar kunnen zijn. De kleine witgrijs-harige vrouw tegenover me, keek zoals mijn oma altijd keek: met kalme, lichtblauwe ogen.
Mijn moeder lachtte, keek schuchter rond maar reageerde als een bijdehand meisje. Ze pakte het racket, zei: ‘ik had zeven broers, ik ben wel wat gewend hoor.’ Goed zo ma, dacht ik. Mijn broer en ik zaten naast elkaar. Hij keek geamuseerd. Ik keek de groep rond, knikte bemoedigend. Dit schijn ik vaker te doen. Waarom mag Joost weten.
De begeleidster Henny kwam met een gele ballon. We schoven de kopjes aan de kant, pakten elk een racket en mepten vrolijk mee.
Mijn moeder had een ferme slag, ze kreeg rode wangen. Ooit won ze een beker met jeu de boules, een evenement in de wijk waar ze woont, ze was toen zestig. Mijn broer en ik reageerden euforisch. Zij incasseerde de winst alsof het niet helemaal over haar ging, niet zozeer bescheiden, eerder laconiek.
Henny pakte een bal van licht materiaal. Ze hield de bal tussen beide wijsvingers. ‘Geef de bal door en noem de naam van een bloem.’ Hugo concentreerde zich met strakke blik op de bal, pakte hem aan met zijn duim en wijsvinger, zijn handen trilden. ‘Andere wijsvinger Hugo’. Het bleef lang stil. ‘Cactus’ articuleerde hij voortreffelijk. Ik had nu al een zwak voor zijn dictie, maar was vooral geraakt door zijn sterke persoonlijkheid, waar heel voorzichtig, de ziekte om de hoek kwam kijken.
Lichte consternatie in de groep. Dikke frons in het voorhoofd van Henny. ‘Jawel, je hebt bloeiende cactussen, sprak de vrouw met de kalme lichtblauwe ogen. ‘Dat is waar, Miep’ reageerde Henny.
Mijn moeder was aan de beurt. Voorzichtig pakte ze de bal van Hugo aan. Hun hoofden kwamen even heel dicht bij elkaar. Twee wijsvingers was geen probleem. Een bloemennaam. Ze zuchtte diep, keek hulpeloos naar mijn broer en mij. Ik knikte haar bemoedigend toe.
Na het eten namen we afscheid en stapten weer in de auto. Een uur later belde ik om haar te zeggen dat ik weer thuis was. Ze wist niets meer. De hele dag was uit haar geheugen gewist.