Overgevoelige ouders
‘Geluid de ventilator!’
Geestdriftig spreekt zoon de woorden uit, kijkt naar het oudere echtpaar dat zojuist is binnengekomen, houdt zijn hoofd schuin, zijn vingertje omhoog. We staan in de stal van de kinderboerderij. De bokken en geiten springen in het rond, een paar eten uit de bak, twee anderen staan letterlijk tegen elkaar te bokken.
De vrouw kijkt hem verbaasd aan. ‘Dat is een moeilijk woord voor een klein jongetje’, bromt ze. Zoon maakt een dansje op de plaats, herhaalt: ‘Geluid de ventilator!’
De intensiteit waarmee hij deze mensen wil duidelijk maken wat hij hoort, raakt me. De vrouw: ‘Je komt hier om naar de geitjes te kijken, toch niet naar de ventilator.’ De ventilator maakt een opvallend brommend geluid, geeft de beestenboel verkoeling op deze lentedag met zomerse temperaturen. Zoon is verrukt dat hij het geluid herkent. Zijn ouders snappen waarom.
Op tv is een programma waarin twee pratende theemutsen, via een jukebox, geluiden laten horen. Ze proberen uit te vogelen, welk geluid bij welk plaatje hoort. Dit gaat natuurlijk een paar keer mis: uh oh, schudt de ene theemuts zijn hoofd tegen de andere. De peuters thuis leren dat het geluid van een trompet niet bij het plaatje van de uil hoort, het geluid van een olifant niet bij het belgerinkel van een tamboerijn past en even later hoe het wel zit.
Toen de ‘ventilator’ voorbij kwam, zette man de tv stil en liepen ze samen naar zolder. ‘Kijk Maarten, dit is nou een ventilator’, had man gezegd, terwijl hij de stekker in het stopcontact stak. Het briesje deed zoons haren wapperen. Beeld en geluid, voorgoed in zijn hersenpan(netje) opgenomen. Dat hij bijna barst van enthousiasme bij de herkenning van dit boeiende blaasapparaat is dan ook volstrekt logisch.
Man en ik kijken elkaar aan. Schijnbaar onaangedaan, pikken zowel hij als ik, elk signaal op in de interactie tussen mensen. Beiden ervaren we de tragiek van deze subtiele afwijzing, gevoelig als we zijn, voor het onvermogen van de mens in al zijn facetten, inclusief dat van onszelf. Niets wijst er op dat zoon hier ook onder gebukt gaat. ‘Kom’, zeg ik, en knik de vrouw vriendelijk gedag, ‘we gaan bij de konijnen kijken’.
Aan de hand van zijn vader, dribbelt zoon de stal uit.