Wit
We hebben een groot tekort aan wit in ons land. Ho, voordat de radicalen hier de voordeur komen opblazen: ik heb het niet over huidskleur, maar doel op een prachtig begrip uit de taal die we te pas en te onpas in ons eigen Nederlands integreren en, by the way, pover spreken. Het is de volkstaal op het grootste eiland voor onze kust.
Iemand met wit begrijpt onmiddellijk dat het over Brexitland gaat en kan de stijlfiguur waarderen: trotse voormalige wereldmacht afficheren met nuchtere ministaat. Hij/zij/het is immers geestig en begrijpt als geen ander welke mogelijkheden taal biedt om met emotie temperatuur toe te voegen aan kille informatie. En dat die combinatie de ontvanger van de boodschap kan inspireren om de kunst van de nuance door te ontwikkelen, kennis in verschillende daglichten plaatsen, andere zienswijzen opdoen, leren relativeren en om zichzelf durven lachen.
Gebrek aan wit is ontberen van breedbeeld en brille door alles letterlijk te nemen en in de basis dus een beetje dom. Literaire duiders die het van de overdrijving moeten hebben worden alsmaar voorzichtiger in de scherpte van de omkering, de clou. Enkele cabaretiers halen de bocht niet eens omdat ze menen te moeten benadrukken dat ze hun publiek een spiegel voorhouden. Een lachspiegel. Of een huilspiegel, want die werkt net zo goed, maar daar wil je niet een hele avond à € 65,00 p.p. inkijken. Zodra de lichtspot op de artiest wordt gericht, is deze eigenlijk bedoeld voor het publiek, in vakjargon bekend als de zelfspot.