Tjeldbergtind

‘Ik zei het toch, we hadden daarstraks het linker pad moeten nemen!’
‘Voor de zoveelste keer: dat was geen pad, dat was een rivier. Een wandelpad heeft meestal geen stroomversnellingen en watervallen.’
‘Doe niet zo arrogant. Je zei ook dat die blauwe besjes eetbaar waren.’
‘Die van gisteren wel, niet deze zwarte. Pas op voor die tak.’

‘Nou, leuk, zo’n natuurwandeling. Dolle pret.’
‘Dit is het mooiste deel van Noorwegen.’
‘Kan best zijn, maar waarom moest dit per se vandaag?’
‘Morgen regent het.’
‘”Morgen regent het”?! Man, ik ben zeiknat!’
‘Morgen regent het hárder. Kijk uit, die stenen zijn glad.’

‘Deze schoenen kan ik wel weggooien. Heel mijn jas is doorweekt. Ik zweer het je, als we terug bij de auto zijn dan – ’
‘Neem mijn hand, anders glijd je uit.’
‘Blijf van me af. Kutregen. Kutwandeling. Kutland.’

‘Voorzichtig hier. Voorzichtig!’
‘Ja, jij staat lekker op die steen! Ik moet hier godverdomme over gladde stronken en door de modder!’
‘Ik sta op deze steen zodat ik je veilig kan helpen met oversteken.’
‘Laat me los, ik kan het best zelf.’

‘Doe nou niet, het is hier erg hoog. Als je valt, dan – ’
‘Geef me de rugzak.’
‘Zo meteen, eerst over deze stenen…’
‘Snel, de rugzak!’

‘Zit niet zo te snauwen, je hebt zelf een flesje water in je tas.’
‘Het toiletpapier, had jij dat?’
‘Toiletpapier?’
‘Verdomme. Kutbesjes!’