Het kind in mijn dooie tuin
Ik zit hier op een bank in mijn dooie tuin.
Dooie plantjes te staren tot ze weer levend zijn.
Jij bent een dooie tuin die er steeds doorheen druppelt.
Als een kind die met duplo treintjes speelt.
En de trein na twee minuten er zelf mee ophoud te rijden.
Jij staart me aan als of je verliefd op mij bent.
Want jij bevraagt mij te veel wat jij van mij scoren wil.
Je staart mij aan alsof ik homo moet zijn van jouw gedachten.
Want jij bevraagt mij anders niet waarom de lucht blauw is.
En dus of ik dat ook ben wat jij voor mij voelt.
Ik val voor mijn gevoel overduidelijk voor vrouwen.
Voor de borst, het gaatje, de fiets zonder stang in het midden.
Nee, dan zegt mijn dooie tuin die ik aan het redden ben ook.
Dat ik u helaas moet teleurstellen tot het verdriet aan toe.
Want ik val niet op ezels die keihard balken om stoer te lijken.
En daarmee moet ik u gemaakte sprookje en die van u vrienden.
Helaas zeggen dat het toch waar is en geen sprookje waarin u leeft.