BoekenBal
‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid:’ is wellicht de beroemdste dichtregel uit de vaderlandse literatuur. Herman Gorter schreef deze openingszin van ‘Mei’ in 1889.
Hoewel de zon nog onderweg is naar onze breedte, is in Den Haag een herfststorm opgestoken. De verkiezingen voor de Provinciale Staten, en daarmee de Eerste Kamer, zijn gewonnen door een wat vaag forum met een even schimmig als populair programma en een charmante, eloquente leider.
Als aurora borealis daalt hij neer in de dampkring van het in het duister graaiende grauw, dat zijn heil meent te vinden in onbereikbare mythische metaforen en poëtische prietpraat. De zittende politieke elite is van het tableau geblazen en op hun plek gezet: best of the rest.
De tijd van ‘Jongens waren we, maar aardige jongens.’ zoals Nescio ‘Titaantjes’ opende, is voorbij. Ze moeten aan de bak. Het is zowel letterlijk als figuurlijk lastig vechten tegen windmolens. Hoe haal je wind uit de zeilen?
Praten, niet schreeuwen. Laat de verbale guerrillaoorlog die in het parlement wordt uitgevochten zich niet verplaatsen naar de Eerste Kamer. Het is de taak van de senatoren om emoties te kanaliseren, over al die schermutselingen te reflecteren en tot een wijs besluit te komen. Opdat niet iedereen gelijk is en sommigen meer gelijk dan anderen en de slotzin uit George Orwells Animal Farm niet wordt bewaarheid: ‘The creatures outside looked from pig to man; and from man to pig; and from pig to man again; but already it was impossible to say which was which.’