De man met de hoed
Mijn broer en ik bezoeken onze vader in het verpleeghuis. De afgelopen week was er op een avond opeens een man in zijn kamer verschenen, vertelt hij ontstemd. Een donker geklede, enigszins gedrongen man met een grote zwarte hoed op. Mijn vader geeft met zijn handen de omvang van de hoed aan. ‘Die man stond daar maar, van kwart voor negen tot kwart over tien, anderhalf uur lang’, aldus mijn vader. Hij had de man gevraagd wie hij was en waarom hij daar stond, maar hij had geen antwoord gekregen. ‘Dat is toch vreselijk onbeleefd,’ zegt mijn vader, ‘Ik praat de hele tijd tegen hem, maar hij zegt niks terug. Geen woord!’
‘Was je niet bang, zo’n vreemde kerel in je kamer?, vraag ik hem. ‘Heb je niet om de zuster gebeld?’ Nee, hij was niet bang geweest, realiseert mijn vader zich nu. Hij had niet om de verpleging gebeld. Wel was er een zuster binnengekomen, maar zij had de man niet weggestuurd, ze had hem niet eens aangesproken. Mijn vader windt zich daar vreselijk over op. ‘Alsof het normaal is, zomaar een vreemde man in je kamer! Dat is toch niet normaal!’
Mijn broer wijst hem er voorzichtig op, dat hij tegenwoordig weleens in de war is. Dat schrijven zijn verzorgsters in het boek waarin ze bijhouden hoe het met hem gaat. ‘Staat dat daar?’ reageert mijn vader lichtelijk verbaasd. Nou ja, misschien klopt dat ook wel. Hij snapt dat ze dat denken. Hij praat niet meer zo goed, kan niet altijd op het juiste woord komen, heel vervelend is dat. ‘Dat is het niet alléén,’ zegt mijn broer. ‘Ze begrijpen je wel, maar soms is het erg onwaarschijnlijk wat je vertelt. Zoals het verhaal van de man met de hoed.’ Inderdaad, geeft mijn vader toe, dat is een onwaarschijnlijk verhaal. Maar het is toch gebeurd. Die man was er echt, daar stond-ie, in de hoek van de kamer, anderhalf uur lang. En hij zei geen woord.
Ook wij zwijgen een tijdje. Dan verzucht mijn vader: ‘Soms zou ik willen, dat ik kon stoppen met deze baan.’