Zonder Ben geen brood
‘Ho, ho’, hoor ik iemand roepen.
Vanuit het niets springt Ben voor mijn auto. Ben heeft zijn rechterhand omhoog gestoken en met zijn linkerhand maant hij mij tot stilstand. Dan draait hij zich om. Met zijn rug naar mij toe. Hij spreidt zijn armen wijd open.
Het is duidelijk. Ik mag niet doorrijden van Ben. Ik ken Ben al vanaf de tijd dat hij als jonge jongen bij onze zorginstelling kwam wonen. Inmiddels is hij een lange, slungelige puber. Ben heeft een ‘klinisch genetische afwijking’. Het echte, dure woord voor het syndroom is niet uit te spreken. Bij dit beeld past ook een – zo noemen we dat dan – verstandelijke beperking.
Voor mij, en velen in zijn omgeving, is Ben gewoon Ben. Altijd vrolijk, hartelijk en hij groet iedereen die langs hem loopt. Ben klaagt nooit, is zelden boos. Hij fluit deuntjes en stapt moedig voorwaarts. Als je iets laat vallen, dan raapt Ben het voor je op. En hij toont belangstelling door te vragen: ‘Hoe gaat het met jou’. Ben sjouwt met zijn kar, door weer en wind, om boodschappen rond te brengen. Zonder Ben geen brood.
En nu staat hij voor me, met zijn rug naar mij toe. Ben doet dit niet voor niets. Ik wacht geduldig af. Dan stapt hij naar voren en kijkt naar rechts. Hij steekt zijn ene duim omhoog en zijn andere hand maakt een wuivende beweging.
Een knalgele ziekenwagen rijdt vervolgens langzaam aan ons voorbij. Als een volleerd verkeersleider zorgt Ben er voor dat de hulpverleners vrij baan hebben om door te rijden. Op het moment dat ze passeren, maakt Ben een hele diepe buiging.
Dan loopt hij mijn kant uit. Ik draai mijn raampje open. ‘Je moest wachten, want dat waren echte broeders’, legt Ben uit. ‘Ze redden mensenlevens, dus moeten ze voorrang krijgen en een buiging.’
Ik steek mijn duim omhoog. ‘Goed gedaan, Ben. Door jouw aanwijzingen wist ik precies wat ik moest doen en je buiging was prachtig. De broeders zijn er vast heel blij mee.’ Ben knikt stralend en maant vervolgens dat ik mag doorrijden.
Ben legt niemand een strobreed in de weg. Hij maakt ruimte waar mensen dat nodig hebben en lacht zijn brede lach. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik Ben staan. Twee duimen steken omhoog.
Laten we allemaal zo zijn zoals Ben. Dat maakt het leven nét iets makkelijker, beter en leuker. Precies wat de wereld nodig heeft.
In gedachten maak ik een diepe buiging. Voor de broeders en voor Ben.