Per seconde wijzer?
Vrijdagmorgen zat ik onderuitgezakt in de trein op weg naar mijn werk deze krant te lezen. Op een zeker moment, na een korte stop op een klein maar knus station, kwam er een man naast me zitten. Ik ging uit beleefdheid rechtop zitten, keek opzij en knikte. Een beleefde, kale man met een bril knikte terug. Net als ik, besloot de man om de krant te lezen. Ik hoorde hem de bladzijden omslaan en na een diepe zucht en een onderdrukte vloek, gooide hij de krant met een driftige armzwaai op de bank tegenover ons.
‘Gaat het, meneer’, vroeg ik. ‘Ja, ja, het gaat wel’, mompelde hij. Ik dook snel weer in mijn krant, omdat ik vermoedde dat de man niet in de stemming was voor een praatje. Het tegendeel bleek echter waar. ‘Nou eigenlijk is er wel iets’, zei hij. Ik keek hem opnieuw aan en vroeg hem wat dat dan mocht zijn. Hij vertelde dat hij zich vreselijk zorgen begon te maken over de bezuinigingen bij de publieke omroep en dan vooral over de gevolgen daarvan op de kwaliteit van de programma’s. Met de komst van de commerciële omroepen en hun enorme budgetten was het steeds moeilijker geworden om eenvoudige, maar aansprekende televisie te maken. ‘En die bezuinigingen helpen daar niet bij’, gromde hij.
‘Neem nou dat spelprogramma, per seconde wijzer, daar werden mensen op een eerlijke en integere manier bevraagd over hun specialisme.’ Ja, ik ken dat programma wel, dacht ik. Vroeger keek ik dit vaak met mijn ouders en het werd pas echt leuk als iemand in de vierde ronde kwam en nog 7 jokers had.
De man vertelde dat er afgelopen donderdag een kandidaat ook de vierde ronde had bereikt en wel in de categorie sport. Een knappe prestatie, omdat hij in alle voorgaande rondes alle vragen goed beantwoord had. Vervolgens werd de allesbeslissende vraag aangekondigd door de presentator: ‘Noem de artiesten, die in de pauze van de Superbowl hebben opgetreden aan de hand van de volgende geluidsfragmenten’. Je zag de kandidaat ineenkrimpen. Hoe moest hij dit nu weten? ‘Het was spelbederf en daar word ik verdrietig van’, zei de man.
Ik wilde hem graag nog even aanhoren en geruststellende woorden toespreken, maar helaas moest ik er het volgende station al weer uit. ‘Het spijt me meneer, maar dit is mijn station, ik hoop dat het u een beetje heeft opgelucht.’ Hij knikte voorzichtig en ik zag dat zijn ogen roodomrand waren. ‘Ik besef me trouwens dat we elkaar nog niet kennen’, zei ik en stak mijn hand uit. De man schudde mijn hand en zei: ‘Mijn naam is Kees, Kees Driehuis’.