Mijn dooie gekleurde tuin & mijn stoel & stoel
Zittend in mijn dooie tuin op een houten, zwartgeverfde stoel.
Die eigenlijk wit is geverfd, door de persoon die erop zit.
Maar eigenlijk gecombineerd is met een laagje rood.
Wat gecombineerd is met een scheutje lichtblauw.
Waardoor de stoel nu paars is geworden.
Met dus een onderlaagje wit op de stoel.
Wat eigenlijk al droog was en dus niet gecombineerd met het rood.
Maar eigenlijk is de stoel groen, zoals de tuin moet zijn.
Ja, de dooie tuin voor mijn neus overzien door mijn ogen.
Die kijkt op een dooie tuin en een droge tuin.
Die nat moet worden van al het sproeiende water uit mijn gieter.
Mijn gieter, die de droogte alleen maar verheerlijkt.
Omdat er wel water uitkomt als een waterval in de bergen.
Maar dat het water wat eruit komt zo droog wordt bij het vallen.
Als een grap over een dooie tuin die levend is na het lachen.
Ik zit dus op een gele stoel te overdenken in de leegte in mijn hoofd.
Hoe ik die tuin dus van de dood ga redden.
Ook al is de stoel niet geel, maar grijs zoals mijn haar.
Terwijl ik eigenlijk aan de ene kant kaal ben.
En aan de andere kant geverfd blond wat eigenlijk bruin is.
Ik strooi dus nog steeds water over mijn dooie tuin.
Omdat ik mijn tuin wil redden van de dood.
Maar ik mij ook afvraag wat de kleur van een stoel helpt.
Helemaal niets, ook al verf ik hem bruin.
Wat de tuin doet: leven in plaats van dood gaan.
Maar de stoel vergaat te snel door het bruin.
Waardoor al snel de tuin gewoon weer hout is.
En de tuin dus gewoon meer doodblijft dan levend.
Dus ik zit nog steeds op mijn stoel te overdenken.
‘Hoe red ik een dooie tuin en maak ik hem levend?’
Met mijn opblaasboot de andere kant op varen.
In de draaimolen een rondje maken naar de andere kant.