It’s a moms job, but someone’s got to do it

Stieneke Mulder-Karssies 13 jan 2019

‘Papa…Als mama straks weg is… ‘

Geschrokken kijkt ie me aan. Shit, ze is er natuurlijk nog. Z’n betrapte blik wendt zich af van de mijne. ‘…mag ik dan voor de televisie m’n broodje opeten?’

Ik gniffel. Busted, die kleine dondersteen. En die grote eveneens.

Als ik even later op de fiets zit (en zij achter de tv), laat ik de gebeurtenis nog eens de revue passeren. En realiseer me weer; die vaders hebben toch echt wel een toffe job. Waar moeders er een life goal van maken zo veel mogelijk vitamines naar binnen te proppen, de schermuurtjes binnen de perken te houden en nog enige vorm van beleefdheid aan te leren, lijkt de functieomschrijving van vaders vergeven van ravotten, ‘voor deze ene keer’ en stiekeme versnaperingen. En dus worden vaders met groot enthousiasme onthaald en belanden moeders met regelmaat in het verdomhoekje.

Mijn grote vraag: waarom? Waarom worden vrouwen opgezadeld met een taak die hen zo vaak niet in dank wordt afgenomen? Terwijl wij toch het geslacht zijn van de tere zieltjes die afwijzing door anderen zo verschrikkelijk moeilijk kunnen verdragen. Wij vrouwen willen door de vakkenvuller in de Albert Heijn nog aardig gevonden worden, laat staan door onze kinderen. Wat was de bedoeling van Moeder Natuur (per slot van rekening ook moeder?!) toen ze deze taakverdeling uitdacht?

Maar dan daagt het me. Dat is precies de reden. Moeder Natuur ziet ons graag een beetje eigenzinniger en autonomer worden. Dit is haar manier om ons te leren eens niet zo aardig gevonden te worden. En dat dát nou eens niet betekent dat we het niet goed doen. Of niet de moeite waard zijn. Nee, door onze kinderen kunnen we leren om ook eens ‘the bad guy (girl)’ te zijn in plaats van altijd maar gewaardeerd te moeten worden. Best een zinvolle les eigenlijk.

En omdat die training nou eenmaal niet zo gemakkelijk is, krijgen we ook met regelmaat beloning. Onverwachte knuffels en lieve woordjes. Bloemetjes uit de berm. Wij zijn vaak degene die het slappe, warme lijfje tegen zich aan krijgt wanneer ze ziek zijn. En, niet te vergeten, de genoegdoening als ze dan zowaar dankjewel zeggen voor het plakje boterhamworst.

En zo geven we de moed niet op. Blijven we gemotiveerd om te strijden voor de goede zaak. Doorstaan we de boze blikken en ‘Ik vind jou niet meer lief!’. Laten we van binnen een traan, terwijl we naar hen kraakhelder en consequent zijn.

Ze moesten eens weten.