De wandelaar
Mijn vrouw en ik lopen te banjeren in de sneeuw. ‘Kijk’, zegt mijn vrouw. ‘daar heb de verstokte wandelaar.’
Ze zit er aan een picknicktafel naast een man met een volle baard en neemt een slokje uit een blikje bier. Ze kijkt ons wat vreemd aan. ‘Hallo’, zeg ik. ‘Tijd niet gezien.’
‘Ja, denk je dat ik met dat slechte weer buiten kom? Daar moet ik niets van hebben. Net als wandelen trouwens.’
‘Nee’, zegt de man, die naast haar staat.
Zij groet ons niet eens echt, zegt niet, zoals altijd, wat ze de afgelopen tijd heeft gelopen. De man geeft haar een sigaret en steekt hem aan. Rookt ze?
‘Je wandelde toch altijd?’, vraag ik om toch nog iets van een gesprek te hebben.
‘Sporadisch, maar dat is heel lang geleden. In mijn prehistorie’, antwoordt ze en kijkt schielijk naar de man naast haar.
‘Oké, fijne dag’, zeg ik daarom maar en we lopen door.
Ondertussen bedenk ik me, dat ik op mijn werk ook mensen heb meegemaakt, die op het ene project totaal anders waren dan op het andere project. Zo ken ik een man, die een baard had laten staan als de sfeerbepalende collega’s ook een baard hadden. Deze man had zelfs op een karwei rond Rotterdam een Feyenoord-sjaal om en in Leiden een Ajax-sjaal. Op het ene project zei hij me vriendelijk gedag en sprak me aan met mijn voornaam, op het andere project knikte hij kort en ging snel verder met zijn werk. De man deelde alles met je, tot aan het overdreven toe. Of deelde niets.
Maar mijn vrouw en ik lopen verder en hebben het even over onze bekende wandelaar. Met grote verbazing. We zagen haar minstens één keer per week met stevig de pas er in. Vaak met een hele groep wandelaars, soms alleen. Soms was ze ver van huis, altijd in sportkleding. Op internet had ze honderden foto’s van zichzelf. We liepen dan vaak even met zijn drieën op. Ik weet nog de laatste keer, een half jaar terug, van Hoek van Holland naar Scheveningen. Ze kwam ons achterop en bleef wel een kwartier met ons oplopen en praatte aan een stuk door. Over haar prestaties, of over komende wandeltochten, ook de Vierdaagse liep ze mee. Dan opeens zei ze gedag en liep twee maal zo hard van ons weg.
Een paar dagen later kom ik de man, die naast haar zat, tegen. Ik herkende hem aan zijn volle baard en de zenuwachtige manier van roken. Hij blijkt mij ook te herkennen en loopt recht op me af. Zonder intro begint hij te praten: ‘Je moet het hem niet kwalijk nemen. Zijn gedrag. Hij kan er niets aan doen, moet zichzelf uitvinden.’
‘Hij?’
‘Ja, nu wel.’