Een boterham met worst
Tot Utrecht zat ik comfortabel alleen in een treincompartiment voor vier personen. Toen namen er twee mannen tegenover me plaats. Ik ging wat rechter zitten en trok mijn knieën in.
De man tegenover me had een vriendelijk gezicht met kleine, donkere ogen en donker haar. De ander was helblond en droeg een zonnebril die hij de hele reis niet afzette. Jonge dertigers. Mijn overbuurman haalde een dubbele bruine boterham met worst tevoorschijn en zette er behoedzaam zijn tanden in.
‘Hoe gaat het op de zaak?’, vroeg de man met de zonnebril. Mijn overbuurman at eerst zijn mond leeg en antwoordde toen: ‘Goed.’
‘Okééj…’, zei de zonnebril. Hij zei dus oké, maar dan met zo’n ee, die aan het eind een hele toonladder omhooggaat. Mijn overbuurman nam opnieuw een hap van zijn boterham en at die langzaam op. Toen zei hij: ‘We nemen afscheid van twee collega’s.’
‘Okééj…’, reageerde de zonnebril. Mijn overbuurman at verder. Hij droeg een blauwachtig overhemd met het bovenste knoopje los; eronder was de ronde hals van een hagelwit hemd zichtbaar. ‘Ons hoofd sales vertrekt naar Helsinki’, vervolgde hij toen hij zijn mond leeg had.
‘Okééj…. zeker een mooie promotie.’ Het gesprek viel even stil, want de ander had weer een hap genomen.
‘Ja, ze gaat daar een hele afdeling leiden.’
‘Okééj…’
Stilte. Mijn overbuurman hield zijn dubbele boterham met beide handen vast. Na een tijdje zei de zonnebril: ‘Heb ik altijd een vage sector gevonden, sales en marketing’. ‘Ja, sales, dat is een vak apart’, beaamde mijn overbuurman tussen twee happen door. ‘Dat moet je echt kunnen. Maar marketing, da’s een ander verhaal.’ Hij was een rustige eter en een bedachtzame prater. Het duurde een tijdje voor hij verder sprak.
‘De andere collega van wie we afscheid nemen. Die wordt vervangen door een Braziliaan.’
‘Een Braziliaan. Okééj… zeker van het hoofdkantoor.’
‘Ja, hij wordt gestuurd door de Amerikanen.’
‘Okééj…’
Kauwpauze. ‘Maar ik heb niks tegen Brazilianen hoor. Harde werkers. Goed in Engels. Vriendelijke lui.’
‘Okééj… afwachten hè.’
Mijn overbuurman bleek nog een tweede dubbele bruine boterham met worst bij zich te hebben. ‘Jij denkt zeker, straks krijg ik misschien niks meer’, zei de zonnebril.
‘Nee hoor, zo is het niet. Straks eet ik gewoon weer.’
‘Okééj.’
In Arnhem stapten ze uit. Ik dacht aan sales en marketing, het hoofdkantoor, Brazilianen en aan wat mijn overbuurman met de donkere ogen straks te eten zou krijgen.