Dag lamp

Jan Willem Kroon 4 okt 2018

"Dag lamp”

Ik sta op mijn balkon, tweede etage en zie twee meisjes voorbij fietsen. Mooie nieuwe kleurige truien. Het ene meisje is nog erg jong. Net over de rand van de basisschool. Een brugpieper dus. Het ander meisje is duidelijk ouder. Derde klas? De brugpieper kletst aan een stuk door, Je proeft er de emotie uit; ik ben eindelijk groot en vrij. De derde klasser luistert gelaten.
Opeens valt er iets klingelend op straat.
“Er valt iets.”, zegt het meisje uit de derde klas.
“Mijn lamp. Geeft niet.”, antwoordt de brugpieper.
Ze fietsen door.
Even later komen ze weer terug. De brugpieper praat haar geluk nog steeds hard door de straat. Als ze voor me langsfietst zegt ze tegen de grond: ”Dag lamp.”
Ik verzin, dat haar vader over een week zegt: “Waar is je lamp?”
“Geen idee.”, jokt ze dan. Ik zie voor me, dat hij de hele avond bezig is met het monteren van een nieuwe lamp. Ik zie mezelf nog terug, met twee jonge dochters. De ene keer een lekke band, of een lamp, die het niet doet. Later zo’n handige lamp met klem. Voor anderen op school we een handige er-afhaal-lamp. Op een keer ben ik voor een van de dochters een fiets van school gaan halen, omdat het zadel er was afgehaald. Lopend terug, dat spreekt voor zich.
De volgende ochtend sta ik weer op het balkon. Ik zie opeens iets oplichten, schitteren in de zon. Alsof er een licht brandt. Het ligt op een vierkant paaltje van ons hekwerk. Ik moet goed kijken. Opeens besef ik, dat het de lamp is, die de brugpieper is verloren. Zo is de wereld dan ook weer. Een serieus iemand heeft de lamp op een opvallende plek gelegd. Ik krijg de neiging om bij iedere man die langsfietst te kijken of hij gelijkenissen met de brugpieper vertoont, dus de vader zou kunnen zijn. De rest van de dag begluur ik de straat of ik niet helemaal gewoon ben, maar dat ben ik wel. Vlak voordat de zon ondergaat ligt hij er nog.
In de middag, de kinderen komen uit school. Als een van de eerste zie ik de “brugpieper zonder lamp” langs fietsen. Mijn ogen worden groot, mijn mond valt open. Ze heeft nu een nieuwe krat voorop. Haar schooltas ligt daar nu in., niet meer op haar rug. Bovendien, onder de krat; “een fietslamp.”
Mijn blik gaat automatisch naar het houten paaltje van ons hekwerk, waarop de fietslamp ligt. “Lag”, moet ik zeggen. Ik kijk haar na en het lijkt of de brugpieper me met lachende ogen op mijn plaats zet. Maar misschien heb ik ook dat verzonnen.