VOC-mentaliteit

Monique Louis 22 aug 2018

Ik kijk voorbij de klep van mijn pet, ruik de geur van het IJsselmeer. Dit is nog eens wat anders dan opgesloten zitten tussen vier muren, turend in het scherm van mijn laptop.

Man geeft aan dat het moment is gekomen om de zeilen te hijsen. De motor kan uit. Onmiddellijk gaat de boot een stuk schuiner. Ik loop naar voren, strompelend, me vastgrijpend aan elke lijn die het houdt. Durf op de punt van de boot te gaan zitten, voel de cadans van de golven en geniet.

We varen richting Friesland. De windkracht is inmiddels bijna zes, ik heb mijn regenpak aangetrokken. Het waait hard, de golven klappen tegen de boot. Ik wil per se boven blijven, het zeewater in mijn gezicht voelen spatten. Voor geen goud ga ik het hutje meer in. Elke vezel in mijn lijf staat gespannen. Ik zoek houvast, val om. Drie paar handen hijsen me direct weer recht. Ik zie mijn broer denken ‘ze gaat toch geen gekke dingen doen’. M. staat achter het stuur, man kijkt berekenend naar boven. Ik kijk recht in de woeste golven, vervloek het hoge zeil dat klappert en de boot akelig schuin doet varen.

Ik besta alleen nog uit angst. W. naast me zegt: ‘denk aan iets anders, denk aan je bevalling, dat was veel erger toch? ‘Oh nee’ zeg ik onmiddellijk. ‘Dit is veel enger, absoluut’. ‘Echt!? roept W. uit. Wat is het fijn dat ze er zijn. Man geeft een knipoog, niets kan me meer rustig maken, mijn gevoel voor humor is weg.

‘Ik wil naar Stavoren’ piep ik, ik wil aan land’. De Duitse zeilboot voor ons worstelt zichtbaar om tegen de wind en de golven in, met een bocht aan land te komen. ‘Als zij het redden, dan wij zeker’ lacht man. De onverschrokken W. neemt het roer over. Met fiere blik bestuurt ze de hevig deinende boot. Ik vind haar geweldig, stuiter mee op het ritme van de golven. ‘Ik ga dood’ denk ik dramatisch, gek van angst. Tuur naar het land dat maar niet dichterbij komt, verlang hevig naar Stavoren.

Dan………..eindelijk. Ik spring via de steiger aan land, plompverloren laat ik mijn zeemaatjes zitten. Even later sta ik in het toiletgebouw van de haven, was mijn handen. Ik kijk op in de spiegel. Mijn haren staan alle kanten op, de schrik staat nog in mijn ogen.