SOLLY ZEGGEN.

Daar komt mijn trein. Ik zie een vrije coupé met vier zitplaatsen en zet mijn rolkoffer ernaast. Ik haal hem, bij nader inzien, toch maar uit het gangpad als ik achter me een hoop kabaal hoor. Links van mij, in de ander coupé met vier zitplaatsen, zit een jongen met een zwarte bril. Hij buigt voorover en rommelt in zijn sporttas op de grond. De herriemakers maken een draai en ploffen neer op de zitplaatsen tegenover de jongen. De jongen, wordt vol in zijn gezicht geraakt als de rugzak van de langste lummel naar beneden zakt. Hij schrikt er erg van. Ik zie dat zijn bril behoorlijk scheef op zijn hoofd staat. Verbijsterd kijkt hij omhoog, maar zegt niets. De lange lummel lacht. Ik blijf hem alleen maar aanstaren, bevroren in een flash back. ‘Uit de stad gekomen, Loop ik altijd even langs het kinderdagverblijf en blijf dan kijken aan het hek naar spelende peuters. Ik zag dat twee kindjes op hetzelfde moment door de deur naar buiten wilden. Het had gekund als ze niet zo wankel op hun beentjes stonden. De kleinste de achterste was de drempel afgegleden. De voorste raakte met zijn ellenboog het oog van de ander. De kleinste huilde. De grootste keek even achterom en wankelde verder. ‘Floris’, kom eens hier, riep een lieve toezichthouder vanuit zijn stoel. Floris keek hem aan. Hij was het niet van plan, zag ik. Hij draaide zich om en bleef, met zijn rug naar hem toe, heel stil staan. ‘Floris… Ik tel tot drie:…één, tweeeee…drie’. Toen stond de toezichthouder op. Hield het snikkende kleintje in zijn ene arm en met zijn andere hand greep hij de dader en zette ze beiden op zijn knie. Een links de ander rechts. ‘Floris, had jij in de gaten dat je Dennis zeer deed?’ Floris knikte. (Ik grinnikte. Hoe eerlijk was dit). ‘Wat doen wij altijd als we een ander zeer hebben gedaan?’ Floris fronste zijn wenkbrauwen en dacht diep na. ‘Dan..zeggen we toch sorry?’ Floris wachtte en keek bedrukt, maar zei niks. ‘Nou..Floris, kom op. Zeg sorry tegen Dennis.’ ‘Solly’ zei Floris zacht en berouwvol en tuitte zijn lipjes. Hij moest er even van huilen. Ik kreeg een brok in mijn keel. In de trein, krijg ik de neiging op te staan om met die grote lummel hetzelfde te doen: Hem als een peuter te grijpen en op mijn schoot ‘solly’ te laten zeggen. Maar…hij is luidruchtig. Stukken groter en zeker sterker dan ik. Niet verstandig dus. Damesachtig zeg ik: ‘Nou…nou…nou! ’Dat op geen enkele manier de lading van mijn boosheid dekte.