Gebakken ei met scherpe randjes
Ik heb het kleine stukje omelet nog maar net – aarzelend – in mijn mond gestoken of ik heb al dik spijt. Gebakken ei hoort niet te knarsen, waarschuwt mijn brein me.
Ik kijk naar het kind voor me dat me verwachtingsvol aanstaart en probeer de situatie nauwkeurig in te schatten: doorheen haar glimlach lijkt een grijns te schemeren.
Voorzichtig – geen bruuske bewegingen maken! – ga ik met mijn rechterhand naar mijn mond terwijl ik het harde stukje met mijn tong in de tegenovergestelde richting manoeuvreer. Ergens tussen tand en lip krijgen mijn vingers het te pakken, ik voel de scherpe randjes prikken in mijn huid. Ik verlies het kind intussen geen seconde uit het oog.
‘Wat is dit?’ vraag ik, mijn stem klinkt schor en trilt een beetje. Geen zwakte tonen, verdomme! Ik baal ervan dat ik mijzelf niet beter in de hand heb en schraap mijn keel onhoorbaar. Het harde stukje laat ik voor haar ogen zweven. Mijn hand trilt gelukkig niet.
Ze kijkt naar mijn vingers. Vervolgens weer naar mij.
‘Stukje schaal, denk ik. Stukje eierschaal.’ Hierop lacht ze haar tanden bloot. Het zijn kleine scherpe melktanden, ze blinken in het licht van de kamerlamp. Instinctief trek ik mijn hand terug. Daagt ze me uit? Ik realiseer me plots dat ze sinds ze de kamer binnenkwam nog niet één keer met haar ogen heeft geknipperd.
‘Hoort er eierschaal in een omelet?’ vraag ik. Rustig blijven, tijd winnen.
Ze haalt haar schouders op en blijft me star aankijken.
‘Vind je het lekker?’ Het klinkt niet echt als een vraag. Waar normaal de intonatie naar boven gaat bij een vraagstelling, blijft deze ganse zin vlak. Haar woorden klinken als de dood, bedenk ik me plots. Ondertussen nog steeds die indringende blik. Ik voel een koude rilling langs mijn ruggenwervels omhoog kruipen. Als hij bij mijn nek aanbelandt lijkt hij mijn keel dicht te snoeren en mijn strot te zullen verpletteren. Ik kan onmogelijk nog praten. Ik voel dat mijn hoofd langzaam en oncontroleerbaar naar voor en weer naar achter beweegt.
‘Gelukkige verjaardag, papa!’ roept het kind, aangemoedigd door mijn onvrijwillig geknik. Ze springt van haar stoel en rent de kamer uit, alle zuurstof met zich meenemend.
Ze heeft het op me gemunt, besef ik nu glashelder, dit huis is niet veilig meer.
Het glas sinaasappelsap dat bij de omelet hoort laat ik onaangeroerd.