Eigen wil
‘Ik wil het, ik wil het hebben, ik wil het nu’. Net zolang, tot hij het begeerde in handen heeft. Wat wil ik eigenlijk nog? mijmer ik, terwijl ik hem de soepstengel geef. Iets willen is het begin van een doel. Iets willen, getuigt van levenslust. ‘De vrije wil bestaat niet’ schreef Viktor Lamme (hoogleraar cognitieve neurowetenschap, Universiteit Amsterdam, 2010). Menig deskundige boog zich al over dit onderwerp, ze zijn er nog niet over uit.
Dan is er vast nog geen onderzoek onder peuters gedaan. Man staat op, pakt de muis om het YouTube-filmpje aan te klikken waar zoon met zijn priemende vinger, dwingend naar wijst. ‘Die papa, nee die! ’Wiebelend van ongeduld corrigeert hij zijn vader.
Klik. Ik tuur over zijn schouder mee naar het scherm. Twee komma vijftien duurt dit filmpje over steigerende tractoren. Als grote, verwarde torren denderen ze door het zand. Tweekommavijftien minuten de tijd, om rustig een hap te nemen van een broodje of iets uit te wisselen met elkaar. Zoon zet de geluidsknop een tandje hoger: ‘DRRRRRRRR’.
‘Een peuter om je heen houd je jong’ zeggen de mensen om ons heen. Ja knikken we, een aanrader tegen beginnende ouderdomsverschijnselen zoals een slechte conditie, vastgeroeste inzichten en ledematen.
Gisteren dolde zoon vol bravoure de supermarkt in. Toen we bij de kassa kwamen, kon hij deze energie niet meteen stoppen.
Terwijl ik mijn pincode intoetste gaf hij als toegift het hekje nogmaals een zwieper.
De mevrouw achter de kassa brulde: ‘Wel potverdorie!’ Ze keek hem aan met ogen als kooltjes. In de lange rij achter me, wachtte men ogenschijnlijk geduldig. Noodgedwongen legde de vrouw haar werkzaamheden stil. Ze stond op, liep om de rij mensen heen om het hek te ontgrendelen. Zoon was prompt stil.
‘Vreemde ogen dwingen’ knipoogde ze naar mij.
Ik zei niets. Ze zeggen altijd dat vrouwen zo goed meerdere dingen tegelijk kunnen. Deze vrouw niet. Boodschappen inpakken, pasjes terug in de portemonnee stoppen, bon aanpakken, kind in de gaten houden. Ik had geen ruimte voor tekst. De peuter was zo beduusd dat hij zwijgend de winkel uitliep. Zwijgend zat hij achterop de fiets. Thuisgekomen ging hij op de bank zitten, zijn vinger in zijn mond. Hij keek me verslagen aan.
Ik hoopte dat de verslagenheid weer snel plaats zou maken voor zijn eigen wil. Dit was ook zo.