Op koers
Toen ik vanochtend, tijdens de lunch, met collega A. over de Grote Enge Toekomst mijmerde werden we vanaf de andere kant van de tafel onderbroken door collega B. ‘Ik ken geen onzekerheid’, zei ze hooghartig, ‘want ik neem elk besluit in mijn leven weloverwogen en doelgericht. Al dat roerloze gedobber van iedereen… en maar jammeren dat ze vervolgens nergens komen..!’
De zenuwtrek in mijn linkeroog was terug. Maar irritant als B. was – er zat een kern van waarheid in haar bemoeienis en ik voelde me aangesproken. Ik zag haar al gaan, met haar ijsbreker, dwars door metersdikke plakken bevroren zeewater… En ik zag mezelf – in een iets kleiner bootje, dat wel. Roer en schoot in de hand, met een klapperend zeil op een stormachtig meer in van dat Hollandse pleurisweer, zwenkend van links, naar rechts, naar links, naar rechts… En je krijgt die kloteboot nooit waar je ‘m hebben wil! Een echte zeeverkenner wel, misschien, maar als je geen idee hebt wat je aan het doen bent is het verdomde lastig om dat wiebelige tyfusoptimistje ergens heen te manoeuvreren… hoe hard je het ook probeert. En dus dobber je maar wat rond. Iedereen schiet aan alle kanten aan je voorbij, het is koud en het is nat en net wanneer je denkt het eindelijk onder de knie te hebben, steekt er een gemene windvlaag op en ram je zó een beschermd natuurgebied in.
Collega A. stond op. ‘Kan ik voor iemand nog iets te drinken meenemen?’ vroeg ze. Ik bestelde nog maar een kop koffie. Aan de andere kant van de tafel was het even stil. ‘Wat jij neemt’ hoorde ik B. ten slotte zeggen. En daarna, toen ze zich tot mij wendde: ‘Ze hebben hier zo verschrikkelijk veel – ik kan eigenlijk nooit kiezen…’