Van de Hoge
Met een zwaar gemoed klim ik het trappetje op naar boven. Ik zwaai naar zoon die op de kant staat te wachten. Zijn magere, gespierde benen steken fier uit zijn blauwe zwembroekje met groene haaien. Om zijn armen de knaloranje zwembandjes. Hij lacht breed. Ik heb hem beloofd dat mama een keer van de hoge duikplank zal springen.
‘Durf jij dat wel?’
‘Nou, zei ik, ik vind het eng maar ik ga het toch doen’. In de hoop hem te stimuleren ook iets te doen wat eng is. Zoals poepen op de wc. Poepen op de wc, maak ik geen indruk mee. Net als de stoere jongens van de hoge duikplank springen wel, schat ik in. Ik zie dat hij trots omhoog kijkt naar de badmeester die naast hem is komen staan. Ook dat nog.
Sodeju, het is hoog, zie ik als ik boven ben. Ik voel een druk op mijn borst, mijn darmen geven een kramp. Ik kijk nog een keer schuin naar zoon. Nog steeds die grote grijns. ‘Mama!’ galmt het. Er is geen weg meer terug.
Mijn hart bonkt, ik durf niet meer naar hem te kijken. ‘Kom op mevrouw, neus dicht knijpen en gaan’ hoor ik een jongensstem achter me. Langzaam schuifel ik de plank af, kijk in de peilloze diepte. Hoe deed ik dit ook alweer? Dan neem ik kordaat een grote stap, sluit mijn ogen, knijp mijn neus dicht en laat me vallen.
Ik maak een suizende klap in het water. Als ik me met mijn voeten afzet van de bodem, voel ik grote opluchting. Hijgend kom ik boven, kijk recht in het gezicht van zoon, die me vanaf de kant toelacht.
’s Avonds vertelt hij zijn vader dat mama van de hoge duikplank heeft gesprongen. Oh ja? zegt man.
Zelf had hij me na zeven jaar samenwonen in een bijzin laten weten, dat hij dit nog nooit gedaan heeft. Ook niet toen je twaalf of zestien was? vroeg ik hem voorzichtig.
’Nee, ik zag het nut er niet van in’.
Dit is de man die jarenlang motor heeft gereden, heeft gezeild op zee, onlangs in zijn kano op de Maas voer, toen er een onweersbui met fikse bliksemschichten boven zijn hoofd losbarstte. Het springen van de hoge duikplank kreeg wat mij betreft, plotseling status.
Ik kijk de twee mannen met gepaste trots aan. ‘Ik vond het niet echt stoer, vervolgt zoon, ’toen je van de lage duikplank sprong, toen rende je, toen was je veel sneller’.