Hoeveel rondjes moeten ze nog?
Het is weer feest hoor! Al die Nederlanders die het zo lekker doen op de olympische spelen, al die medailles waar wij als Nederlander zo ongelofelijk trots op zijn, alsof we zelf ook een paar stukken scherpijzer onder onze hoeven hebben gebonden en een prestatie hebben geleverd. Overal vind je mensen die op hun telefoon en laptop de wedstrijden meekijken met bezwete voorhoofdjes, verkrampte klauwen en vochtige oksels. De spanning is niet te houden!
Jammer dat het mij absoluut niets kan schelen. Ik zie er de lol gewoon niet van in, nooit gedaan. Ik ben zelf dan ook al jaren geleden gestopt met alle vorm van lichaamsbeweging en vermijd dan ook alles waar mijn hart harder voor moet werken. Mijn omgeving vindt het ondanks mijn weinig sportieve houding toch vreemd dat ik niet mee wil kijken naar de uitverkorenen van de Lage Landen. “Voel je je dan helemaal geen Nederlander?” is mij meerdere keren gevraagd. “Jawel” is dan meestal mijn antwoord, maar ik vind niet dat gepassioneerd gillen naar een stel veel getalenteerdere mensen in spandex mij een Nederlander maken.
Wél vind ik het heel jammer dat ik de Olympische Spelen, en sport in het algemeen, niet leuk vind. De laatste dagen is het enige waar mijn vrienden en klasgenoten het over hebben sport, en ik zou heel graag meepraten. Dat geldt in het dagelijks leven ook trouwens; mannen onder elkaar hebben het aan één stuk door over voetbal, waar ik ook niets van weet. Behalve dat Sparta onderaan staat in de Eredivisie, maar dat is onverdiend, zegt m’n vader, een oude en verbitterde Spartaan. ‘Dat is allemaal doorgestoken kaart, joh! Allemaal gok chinezen!’ gevolgd door: “ik kijk nóóit meer voetbal! Wat een kutspel! Echt, ik knip m’n seizoenkaart in tweeën en hoef het nooit meer te zien!”.
Misschien vind ik het toch niet zo erg om onwetend te blijven, de frustratie die m’n vader ervaart is het mij niet waard.