De mensenstal

Robin de Groot 28 feb 2018

Boer Babe was een varken wiens hele leven in het teken stond van het fokken van mensen.  De boer in kwestie besloot om nog éénmaal te kijken naar het vee waar hij niet bepaald trots op was, maar wat wel de nodige aandacht verdiende om profijt voor zijn familie op te leveren. Boer Babe marcheert rigoureus evenals rigide de stal in waar hij al vierentwintig jaar, dezelfde met ammoniak-riekende pis-en poeplucht moet dulden. Vierentwintig jaar niet dezelfde, maar wel op elkaar lijkende, ezelachtige ogen die Boer Babe aanstaarden. Diezelfde ezelachtige ogen waren er nooit langer dan vier á zes maanden. ‘Domme beesten, jullie stinken niet een uur in de wind, maar een eeuwigheid. Jullie stank blijft langer hangen dan een geile jongenspuber in een slettentent,’ denkt de boer terwijl hij voor de tweede keer vandaag alle hoopjes mensenpoep bij elkaar probeert te scheppen. In zijn ooghoeken ziet de in zijn streek geliefde greidboer twee mensenkinderen die met elkaar aan het stoeien zijn. Het zouden broertjes van elkaar kunnen zijn, maar Babe ziet het onderscheid niet meer. Ze lijken toch allemaal op elkaar.

Ferdinand en Arthur, de tot op heden teleurstellende zoontjes van Babe, draven de mensenstal in terwijl ze aan het ravotten zijn. Hun vader werpt ze een ontgoochelde en gefrustreerde blik terwijl hij nog steeds bezig is om de mensenpoep weg te werken. De kwaaijongens stoppen linea recta waarmee ze bezig zijn en kijken quasi-eerbiedig hun vader aan. ‘Verdomme jongens, morgen moeten jullie naar school! Ga als de wiedeweerga terug naar jullie moeder. Het is allang tijd voor jullie om voorgelezen te worden, een glaasje apenmelk te drinken en om mensjes te gaan tellen voor het slapengaan. Minimaal negenenzestig zoals mijn opa altijd zei. Dan val je als een blok in slaap!’

Ferdinand en Arthur wilden nog één keer spelen met het vee wiens laatste nacht dit zou worden. Ze waren bevriend geraakt met de echte kostwinnaars van hun familie. De zoogdieren die voor brood op de plank zorgden, maar geen winnaars bleken te zijn. De ‘beesten’ in de stal hadden een baan van de variant vierentwintig uur per dag alsmede de zeven dagen in de week. De lifetime employability die de dieren kenden was er eentje zonder een AOW aan het einde van de rit. Ferdinand en Arthur leken dit soms beter te begrijpen dan hun vader. Morgen zou namelijk hun laatste rit worden.
‘Waarom komen deze mensen eigenlijk nooit meer terug na zo’n ritje met de vrachtwagen Pap?’, vroeg Arthur bedenkelijk aan zijn vader. ‘Omdat wij varkens daarvoor kiezen zoon. Wij kunnen die keuze maken. En de vraag naar mensenvlees is nou eenmaal aanwezig. Daar heb ik ook niet om gevraagd.’ Arthur kijkt netelig naar zijn vader. ‘Later hoop ik een beter antwoord op die vraag te kunnen vinden’, lijkt hij te fluisteren naar zijn vriend die hij vanaf morgen nooit meer zal zien.