De Amsterdamse Serengeti

Tom Pleij 21 feb 2018

Urenlang zie ik ze voorbij banjeren. Ik sta veilig achter een afzetting en vergaap me, als een toerist op safari, met kinderlijke verwondering aan de voort marcherende kudde dagjesdieren. Als een horde hongerige gnoes grazen zij deze betonnen savanne kaal. Met duizenden tegelijk hebben ze zich vanuit alle windstreken van ons land verzameld om zich hier tegoed te doen aan de eindeloze verleidingen die dit waanzinnige walhalla biedt. Ik ben als verstrekker van diverse maagvullende delicatessen ook een van die verleidingen. Met hun prangende ogen bekijken ze eerst mij, dan mijn aanbod en vervolgens hun omstanders. Als er overeenstemming bereikt is wurmen ze zich met grote moeite uit de voortbewegende massa en begeven ze zich naar mijn standplaats. Zenuwachtig bied ik ze mijn producten aan.

Met vlakke hand natuurlijk, je weet immers maar nooit. Een luid gesmak en een brede glimlach volgen elkaar snel op, een teken dat mijn aangeboden voedsel tevreden geaccepteerd is. De smakkende groep voegt zich vervolgens weer bij de kudde, op naar de volgende verleiding. Na enkele uren krijg ik pauze en aarzelend waag ik me bij tussen massa op deze Amsterdamse Serengeti, op zoek naar een lunchmaaltijd.

Door mijn werkkleren val ik op als een dierenverzorger in het nijlpaardenverblijf en in mijn hoofd hoor ik de honingzoete stem van David Attenborough verslag doen van dit jaarlijkse fenomeen: “While this extraordinary species are only a small minority during the off-season, they flock together once a year to create this magnificent agglomerate we see today.” Ik glimlach een beetje en manoeuvreer me naar een kraam waar broodjes kroket uitgedeeld worden. Snel gris ik er eentje met mosterd mee en neem plaats op een ijzeren bankje naast een uitgeput uitziende man. “Hoe kan je hier in godsnaam werken?”, vraagt hij me wanhopig, “Ik ben hier net twee uur en ik begin al gek te worden.” Terwijl ik mijn kroket haastig verorber zie ik de grote, volgepropte trolley naast hem en constateer dat hij door zijn vrouwelijke wederhelft meegesleurd is naar deze hel. Ik geef hem een klopje op zijn schouder en spreek hem bemoedigend toe: “Nog even volhouden, dan is het allemaal zo voorbij.” Ik sta op om terug te keren naar mijn standplaats terwijl ik achter me de man hysterisch hoor roepen: “Ik ga nooit, nooit, NOOIT MEER naar de Huishoudbeurs!”. Wat is deze beurs toch elk jaar weer een prachtig natuurverschijnsel.