Carnaval
Carnaval is één grote ellende. Na vier dagen zuipen, schransen en dansen ben je helemaal naar de filistijnen. Woensdag ontwaak je in een stank vanrottende eieren en dode dieren. Je wilt je bewegen, maar je gezicht zit aan het kussen geplakt door alle viezigheid van de afgelopen dagen. En als je naast je kijkt, zie je een homp vlees liggen. Vóór carnaval was dat je geliefde, maar sinds vanochtend is het gewoon een stinkend dood dier in een indianenpak. Net als jij overigens. Jij bent net zo goed stervend. Alleen net iets eerder wakker. En jij bent geen indiaan, maar nog half verkleed als corpulente prostituee, want je hebt alleen je visnet nog aan. De rest van je pak heb je in de hoek gedumpt.
En dan schiet het door je heen! Waar ging die waanzin van de afgelopen dagen over? Flarden momenten van afgelopen dagen flitsen door je heen. De schaamte giert door je lijf als vuur wat om zich heen slaat. Je hebt in de struiken gelegen met een friet super uitgesmeerd over je ridderpak? En je bent in het ziekenhuis belandt, omdat je door kapotte bierglazen buikschuivers gemaakt hebt. Doet lachen daarom pijn? Naakt de pizzabezorger het dorp uitgejaagd? Wat!? Oei. Ook nog de vrouw van de carnavalsvoorzitter aangerand op de dansvloer. Of was dat met wederzijds goedvinden?
Oh nee he, denk je. Hoe kun je je ooit nog in het dorp vertonen na dit wangedrag?
Maar dan, na een sterke bak koffie en een frikandel speciaal achter je kiezen, besef je het. Een dikke grijns verschijnt op je gezicht. Het was gewoon carnaval. Dan hoort dit te gebeuren. Anders ben je maar raar. En je kunt met carnaval alleen maar raar zijn als je normaal bent. Carnaval is een vakantie in iemand anders. Alleen dan ben je los. Alleen dan ben je jezelf. Wat is carnaval toch een fantastisch feest.