Voordat het land ontwaakt
Het is maandagochtend, half vijf en ik fiets naar mijn werk. Wanneer ik op het depot aankom merk ik gelijk dat er iets aan de hand is. Drie mannen staan met een betreurde houding buiten te wachten. Binnen heerst er een soort begrafenisstemming. Bijna iedereen is gekleed in het zwart, een aantal heeft daaroverheen een fluorescerend vest aan. Ik zeg goedemorgen met mijn gebruikelijke glimlach, maar krijg vandaag slechts een paar gemompelde ‘morgen’s terug.
De kranten zijn te laat. Normaal gesproken hadden ze allang afgeleverd moeten zijn en uitgeteld op stapels klaar moeten liggen voor de bezorgers. We wachten in stilte. Slechts af en toe hoor ik mijn collega’s met elkaar praten, maar er is amper gespreksstof. De meesten zie ik alleen in situaties zoals deze. De enige woorden die normaal gezegd worden ‘s ochtends zijn ‘goedemorgen’, ‘tot morgen’ en, op zaterdag ‘fijn weekend’. Het is een heel divers gezelschap dat er staat (of op de werkbanken zit, benen bungelend). Mijn beeld van de krantenjongen van rond de achttien die dit werk doet voordat hij op de trein naar school stapt is niet helemaal juist. Er zijn twee jongens die ik die leeftijd schat. Eentje van hen zegt dat hij maar een bus later naar school moet nemen vandaag. De rest van het gezelschap is een stuk ouder. Met mijn drieëntwintig jaar ben ik zelf een van de jongsten. Veel mensen zijn verbaasd wanneer ik vertel dat ik een krantenwijk heb. ‘Je hebt toch een masterdiploma?’ Onlangs afgestudeerd, hoogopgeleid, maar omdat het moeilijk en tijdrovend is om aan een baan te komen, doe ik dit maar tijdelijk om mijn zorgverzekering en telefoonrekening te kunnen betalen. Dat staat namelijk ook niet stil. Zo heeft iedereen hier een eigen verhaal en redenen om zo ontzettend vroeg zes dagen per week door de kou en de regen te ploeteren.
Tien voor zeven en ik doe de laatste krant door de bus. Net op tijd alles weten te bezorgen ondanks de late start! De rest van het land ontwaakt langzaam, zich maar weinig bewust van de uren die mijn collega’s en andere vroege werkers er al op hebben zitten. Op weg naar huis zie ik mensen richting het station fietsen. Een buurtbewoner is de hond aan het uitlaten. Een fanatieke hardloper rent hem voorbij. Thuis kijk ik televisieprogramma’s van de vorige avond terug. Om acht uur stuurt mijn zusje een snapchat met het bijschrift ‘het is zooo vroeg’. Ik kan haar geen ongelijk geven