Georgina Verbaan en Bonifatius
Pas op de Afsluitdijk heb ik het in de gaten: ik zit in de goede, maar toch ook de verkeerde bus.
Het wordt warm en iedereen trekt zijn jas uit. Ook ik.
Ik vind het leuk om in het najaar zomaar ergens naartoe te gaan. Dit najaar is mijn keuze op Friesland gevallen. Op het Centraal Station in Amsterdam heb ik de bus gepakt. Het viel me wel op dat de bus vol zit met BN’ers; dat verwacht je niet in een bus naar Dokkum. Want wie is er nu nog geïnteresseerd in Bonifatius? Is dat een sprookjesfiguur? Heeft hij echt bestaan?
Onder de jassen dragen alle mensen in de bus een wit T-shirt met een opschrijft. Nou ja, wit… Het lijkt erop dat sommigen een oud shirt uit de kast of wasmand hebben getrokken. Want het is natuurlijk zonde om een hagelwit T-shirt met zwarte viltstift te bewerken. Aan de andere kant, wat kost een T-shirt dat door kinderen is gemaakt vandaag de dag nu nog? Even hoop ik dat de BN’ers tegen kinderarbeid protesteren, maar de teksten laten wat anders zien…
‘Kom maar,’ zegt Georgina, ‘dan schrijf ik wel een tekst op je overhemd.’
‘Als je het maar uit je hoofd laat,’ zeg ik. ‘Kom nooit aan me, zeker niet aan mijn kleren en haar. Probeer mij nooit qua uiterlijk en innerlijk te veranderen.’
‘Wat doe je hier dan?’ vraagt ze beschuldigend – het labeltje van Zeeman hangt uit haar vergeelde T-shirt.
Wat doe jij hier, vraag ik me af. Je zal wel minder in de belangstelling staan, of je boek verkoopt misschien niet zo goed, denk ik. Dénk ik! Ik zeg het niet. Ik maak gebruik van mijn recht om geen gebruik te maken van mijn recht op vrijheid van meningsuiting. Anders kwets ik haar misschien.
‘Waarom heb je dan uitgerekend nu een wit overhemd aan?’ vraagt Georgina. ‘Het lijkt wel of je blanco stemt.’
‘Dit overhemd heb ik ook in het zwart. Ik heb geen voorkeur. Ik vind ze even mooi. En ik heb geen opschrift nodig. Wat ik denk zit onder mijn grijze, kleurloze haar. Wat ik voel zit niet óp, maar ónder mijn hemd.
Maar ik moet nu uitstappen. Het graf van Bonifatius bezoeken. Ik ben gek op geschiedenis.’
‘Bonifatius…? Wie is dat?’
‘Ken je die niet?’
‘Nee, nooit van gehoord.’
‘Die is hier ook vermoord, maar hij heeft wél echt bestaan.’