Varen
Ik druk de verrekijker tegen mijn voorhoofd, tuur naar een geel streepje. Zoon zit zonder zwemvest in de gele kano van zijn vader en is naar het eilandje in de verte gepeddeld. Het eilandje ligt in het Veluwemeer.
Op de terugweg heeft hij de wind tegen, schuin, ik zie het gele streepje dichterbij komen, vervolgens weer afdrijven. Ik sta op het uiterste puntje van de baai, dribbel heen en weer. Het is de eerste keer dat zoon in de kano van zijn vader zit. Hij riep dat hij naar het eilandje in de verte wilde varen.
Ik had tegengesputterd. Zowel zijn vader als moeder, ging ervan uit dat het gesputter voldoende was om zoon binnen de aangegeven ruimte te laten kanoën. Ik tuur nog steeds, hij houdt de peddel stil. Zou dit van vermoeidheid zijn? Of spaart hij, heel strategisch, zijn energie? Tot aan het eilandje, is het water niet meters diep, maar diep genoeg voor zoon. De kano is afgedreven door de harde wind, het streepje wordt eerder kleiner dan groter.
Wat zijn we toch twee oetlullen, denk ik bezorgd. Voor mij was het ook de eerste keer geweest, dat ik in de gele kano voer. Het was moeilijk om tegen de wind in te komen op de terugweg. Ik voelde me een koning, even had ik me alleen gewaand op het glinsterende water, slechts in de verte een groep dobberende zwanen.
Maar mijn prinsje peddelt nu op de woelige baren, in een reuze kano. Ik voel een knoop in mijn maag. ‘Maaarten’ brul ik. Door het mulle zand, ren ik richting een ander strandje, de verrekijker bonkt op mijn borst. Teveel surfers die me het zicht ontnemen, hijgend sprint ik weer terug naar het punt op de baai. Ik tuur en tuur.
Eindelijk, de streep groeit.
Ik zie de peddel, een pluk haar. Opluchting. Geen prinsje maar een stoere zeeman, kijk hem eens ploeteren. Ik wijs naar ons strandje ‘die kant’. Als hij dichterbij is, hoor ik zijn stem. ‘Jaahaah mama, dat weet ik heus wel’. Later zal hij ons zeggen dat hij het ‘best zwaar vond’.
We rijden naar Harderwijk, kopen een zwemvest. Die middag, met zwemvest aan, peddelt zoon na vijf minuten terug. Resoluut stapt hij uit de kano, sleept hem op het zand. Driftig sjort hij aan zijn vest, kijkt ons beschuldigend aan. ’Ja, zo vind ik er niks meer aan. Jullie weten toch dat ik zonder kan, dat heb je vanochtend zelf gezien’.