Hulphond
We zitten te eten. Zoon loopt van tafel om iets anders te doen. Het is niet de eerste keer. Maarten, je bord is nog niet leeg, zeg ik. ‘Kom aan tafel. Je bent snel afgeleid mannetje’ laat ik me ontvallen als hij weer gaat zitten.
Ik lijk op een hulphond, zegt zoon. Hij kauwt moeizaam. Een hulphond? vraag ik. Ja, als je een hulphond een opdracht geeft, bijvoorbeeld: zoek de stoeprand, vertelt zoon met volle mond, dan moet je hem niet halverwege aaien want dan is hij weer vergeten wat de bedoeling was. En ik was even vergeten dat ik aan het eten ben’.
‘s Avonds ligt hij in bed. Ik zit bij hem met het boek van Guus Kuijer op schoot. ‘Mama, weet je wat Julia vandaag tegen me zei: Maarten, ik denk dat ik morgen mijn blauwe gebloemde jurk aantrek’ hij rolt met zijn ogen. Oh, zeg ik. Het was me niet ontgaan, dat Julia vandaag als een hondje achter hem aanliep en voortdurend zijn aandacht trok. Zoon had wat gelachen en was steeds weggelopen. ‘Misschien vind ze je leuk’ zeg ik. ‘Kan mij het schelen welke jurk ze morgen aantrekt, antwoordt mijn zesjarige. Waarom moet ik dat weten?’
Welk meisje vind jij aardig? vraag ik. ‘Ik vind Laura aardig, ze zegt niet veel maar ze lacht wel. Naar mij, zegt hij met een grote grijns. Ik lach terug; mannen houden van vrouwen die niet teveel praten en goedlachs zijn.
En met Clara wil ik trouwen, roept hij, oh nee met Myrthe, hij kijkt gelukzalig. Je kunt er maar met een trouwen zeg ik, misschien kun je beter nog even wachten met kiezen’. Kan ik ook met Tim trouwen? vraagt hij plotseling. Ja, dat kan, antwoord ik bedachtzaam. ‘Want Tim is mijn beste vriend en ik vind hem aardig’.
De volgende ochtend loop ik gehaast rond. Terwijl ik zijn tas inpak zeg ik tegen zoon: ‘eet nou eerst die cracker op oh ja, en doe even dat shirt aan’. Hij zucht, kijkt me meewarig aan. ‘Wat wil je dat ik doe mama, een hap nemen of mijn shirt aantrekken?’