Het pijnlijkste lichtpuntje
Kauwend op mijn boterham met pindakaas kijk ik naar beneden. Een stukje brood heeft zich losgemaakt van mijn maaltijd en ligt nu op de tafel voor mij. Ik pak de kruimel tussen mijn duim en wijsvinger. Zo klein ongeveer. Zo klein is het stukje kanker op het strottenklepje van mijn vader. Zo klein, maar toch zo groot.
Mijn vader: het boegbeeld van gezondheid – voor zover dat bestaat – is opeens niet zo gezond meer. Dit verschrikkelijke gevoel wens ik niemand toe, maar toch ben ik erachter gekomen dat deze ziekte soms het pijnlijkste lichtpuntje van mijn dag kon zijn.
Bijvoorbeeld die keer dat mijn vader geen hap door zijn keel kon krijgen. Hij was net zo misselijk als die ene keer dat ik als achtjarige terugkwam van de kermis en net iets te vaak in de Octopus was geweest. Alleen bij hem kwam het door de chemotherapie. Het brak mijn hart om hem zo te zien liggen op de bank. Tot mijn moeder thuiskwam met een cake voor de visite. Toen kreeg hij opeens weer trek. Maar kwamen de slappe, doorgekookte sperziebonen op tafel? Dan verdween zijn trek spontaan.
Of die ene keer dat mijn moeder besloot haar leven volledig om te gooien. Ze ging stoppen met werken en een hond kopen. En dan de hele dag op het strand wandelen. Hele dagen. Met mijn vader natuurlijk. Dan zouden ze het huis verkopen en maanden in Italië doorbrengen. Geld hadden ze niet nodig.
Maar het grootste lichtpuntje was toch mijn kleine nichtje van drie. Die eeuwige naïviteit, altijd hoopvol, zich van geen kwaad bewust. “Ik heb mijn glitterschoenen aangetrokken, zo word je sneller beter”. En dan was alles goed. Er hoefde niets meer gezegd te worden.
Kanker is een hele nare ziekte. En elke keer dat we dachten gewonnen te hebben, stak hij zijn middelvinger naar ons op en liet ons weten dat het nog niet klaar was. Maar de ziekte is weg voor nu, ons gezin is sterker en positiever dan ooit. Misschien niet voor altijd, maar wel voor nu. En tot die tijd steek ik mijn middelvinger op naar die kankerziekte.