Potje

Henk Joosen 30 okt 2017

Ik zag er al weken tegen op. Afgelopen dinsdag werd ik op het Prikpunt verwacht. Ik hoefde niet met lege handen aan te komen. Begrijpt u wel?
Als dat niet zo is, komt dat waarschijnlijk door die naam: Prikpunt. Die klopt vaak wel – het rinkelt er immers van de reageerbuisjes – maar ze werken er ook graag met potjes. Plaspoli zou de lading ook verrassend goed dekken. Of Drukpunt, in mijn geval. Maar dat klinkt raar. ‘Ik moet straks nog even naar het Drukpunt.’ Nietwaar!? Dat associeer je algauw – maar dat kan ook aan mij liggen – met gekreun en vieze geuren. Dat moeten ze op het Prikpunt niet hebben, zo’n foute naam.
Goede naam dus, Prikpunt. Ook veel beter dan Bloedbank, wel beschouwd. Dat klinkt een stuk minder plezierig. Liever een kleine prik dan een bank vol met bloed.
Als je er goed over nadenkt, dan bestaat er omtrent het afstaan van bloed gek genoeg geen enkele gêne. Aderlaters kunnen zich anoniem voortbewegen. Ze hoeven nergens mee over straat. Niet met een flesje pis of potje poep. En ik dus wel, die vreselijke dinsdag.
Ik trok de voordeur achter me dicht. Onmiddellijk voelde ik tientallen ogen in mijn rug prikken. De verlate krantenbezorger, nieuwsgierige buren, een veel te trage postbesteller, gluurders achter gordijnen en ‘o zo toevallige’ voorbijgangers. ‘Ja hoor, mensen! Ik heb een potje poep bij me. En mijn handen, mensen, die heb ik netjes gewassen. Dank u! Gaat u maar lekker door met uw leven!’
De kordate dame achter de lage balie van het Prikpunt vroeg me in de wachtkamer plaats te nemen. Ze droeg een parelwit uniform, waardoor haar vuurrode stekeltjeskapsel bijna pijn deed aan mijn ogen. Wie ben ik dan om dat te weigeren?
In het voorportaal zaten drie oudere dames driftig te bladeren. Ik koos een rustig plekje uit.
Het lijkt vergezocht, maar het is met zo’n potje net als met een groot bedrag contant geld. Je hebt pas rust als het netjes op zijn plek is. En hoewel het potje in een zorgvuldig dichtgeknoopt plastic zakje in mijn jas zat, was ik niet op mijn gemak.
De deur piepte open. Een sjofele kerel in een iets te kort T-shirt slofte richting stekeltjeshaar. Even later zette hij zijn potje pontificaal op tafel. Open en bloot, en veel te vol. ‘Druk, hè,’ lachte hij uitdagend.
Als ik me niet zo gegeneerd had, had ik graag iets leuks teruggezegd. Maar uit respect voor drie blozende dames dook ik snel weg achter de krant van maandag.