Muis in huis
‘Ik hoorde hem knagen’ zegt Man. De volgende dag tref ik piepkleine, zwarte flubbertjes aan, op de grond in de gang. Ze lijken op opgedroogde verfkloddertjes. Ik pak stoffer en blik, veeg ze bij elkaar, schud ze uit boven de afvalbak. Dinsdagmiddag na school, zoon kijkt teevee. ‘Zet eens stil’ zeg ik plotseling op commandotoon. Samen luisteren we secuur. ‘Kggg kggg’. Verdomd, we hebben een muis, roep ik. Dat zei papa toch al, antwoordt Maarten.
Diezelfde dag koop ik twee muizenvallen. Ik kijk er lang naar. ‘Weet jij hoe dit werkt papa?’ Binnen een minuut staan twee muizenvallen in starthouding, met ieder een stukje krentenbrood. Dit lijkt een goed idee, omdat muis kans heeft gezien om een deel van het krentenbrood te knagen, door de verpakking heen.
‘s Ochtends zie ik de muizenval op het aanrecht staan. Niets. Heel voorzichtig ga ik met mijn wijsvinger richting het stukje krentenbrood. Misschien volgende keer een kleiner stukj….PANG! Met een knal klapt de muizenval op mijn vinger. Van schrik geef ik geen kik, ik voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Voorzichtig haal ik mijn vinger uit de val. Ik houd hem stevig vast, als troost. Even blijf ik zo staan, met mijn ogen dicht.
Man komt de keuken binnen. ‘Dat meen je niet’.
‘Ik ga op internet muisvriendelijke vallen bestellen. Voor je het weet, treffen we een onthoofde muis aan en bloedspetters tegen de muur’.
Inmiddels praten we met lichte vertedering over de muis, als was hij een onschuldig huisgenootje. We proberen grip te krijgen op zijn gedachtegang. ‘Muis zit graag in een hoekje achter het bureau, maar ik zag ook poepjes op het plankje achter de waterkoker’. Dan zetten we er daar ook een neer, besluiten we. Zouden ze dit bedoelen met het Stockholmsyndroom? Het verschijnsel waarbij gegijzelden sympathie krijgen voor hun gijzelaar? Diep in ons hart voelen we ons overgeleverd aan muis. Was Poes er nog maar.
We besluiten de muis geen naam te geven. Stel dat hij er lucht van krijgt en besluit om te blijven. ‘Niets tegen oma vertellen’ zeg ik op bezwerende toon tegen zoon.
De vriendelijke vallen zijn inmiddels per post gearriveerd. Muis laat zich tot op heden niet vangen. Naarmate de tijd verstrijkt word ik grimmiger.
Gisteren sloop ik naar beneden, heb de nare klemval weer in de keuken gezet. ‘Jij eruit of ik eruit’ dacht ik verbeten. Toen ik weer in bed lag schrok ik van mezelf.