Opperpot
Ik kan er niets aan doen, maar toen ik de versierde voordeur van Thierry Baudet zag moest ik meteen aan haar denken: De Opperpot.
Ik leerde haar kennen op de verjaardag van een vriendin waar ik wekelijks een wandelingetje mee maakte in het park. De vriendin is lesbisch en had me dat al bij onze kennismaking medegedeeld. Of ik dat erg vond. “Welnee, waarom?” Zoals sommige mannen altijd erg in de smaak vallen bij sommige andere mannen val ik mijn hele leven al in de smaak bij sommige dames. Zolang ze niet aan me beginnen te voelen of te ruiken kan ik daar geen probleem mee hebben. Toen het me opviel dat een van de medewerksters van de sportschool waar ik destijds lid van was altijd heel toevállig haar (droge) haar ging föhnen als ik me ging omkleden was dat wel even slikken, maar ach… ik kan er verder niet wakker van liggen.
De vriendin – die heel erg de neiging had om hetero’s te behoeden voor schokkende ervaringen – had me ongevraagd medegedeeld dat ze de rest van de gasten van het COC kende. Of ik dat erg vond. Dat vond ik niet en las haar de les over zelfvertrouwen en niet altijd maar doen alsof lesbische vrouwen een soort enge heksen waren en zo. Wist ik veel.
Het bleek inderdaad toch enger dan ik dacht. Het begon reuze gezellig: Een stuk of twaalf gezellige, leuke vrouwen bij elkaar op stoelen in een kring rond twee tafeltjes met hapjes, kakelend en lachend, pratend en discussiërend. Net een normale verjaardag, zeg maar. Tot iemand vroeg of ik een vriendin had.
Nadat ik verteld had dat ik samenwoonde met een man spatte er opeens tegenover mij iemand schuimbekkend uit elkaar. Wat ik wel niet dacht?! Om te komen pottenkijken…! Lesbo’s hadden het zonder heterovrouwen al moeilijk genoeg en mannen waren stuk voor stuk gore vieze vuile wezens met gore vieze vuile gedachten! Als ik dat maar wist!
Sinds deze zeer gedenkwaardige ervaring noem ik dit soort vrouwen (lesbische stekelharige dames die iedereen met een penis een lul vinden en de behoefte voelen om het ganse vrouwelijk geslacht tegen die ‘vieze gore lullen’ te beschermen) een Opperpot.
Ik sta er niet van te kijken als die deur van Baudet blijkt te zijn beklad door zo’n Opperpot met tuinbroek, enkele vervaarlijke tatoeages en helrode stekeltjes, die rondklotst op bergschoenen.
Dat hóéft niet zo te zijn, maar dat was het eerste wat in me opkwam. Een kantoortrut doet zoiets niet.