Het blauw van de Watergraafsmeer
Op de hoek van de straat waren we alert. Op de politie, wel te verstaan. Ik praat over de tijd dat de politie ‘je grootste vriend’ was.
‘Pas op, de Kip,’ of ‘de Juut,’ waarschuwden we elkaar. We mochten op de hoek niet voetballen. Menig keer kwam er een Volkswagen Kever langs: deur open, bal in beslag genomen. Of er kwam een ‘stille’ langs op de fiets. Een geüniformeerde wijkagent avant la lettre, zal ik maar zeggen. Die sprak ons dan op een dreigende toon toe. Hij zou ons wel meenemen naar het bureau. Ik zie hem nog rood worden toen een jochie zei: ‘We kunnen nooit allemaal achter op uw fiets.’ Geen gevoel, zeker niet voor humor.
Op diezelfde hoek in de Watergraafsmeer wordt sinds kort gedeald. Een buurvrouw denkt haar burgerplicht te doen door de politie te bellen.
‘Wanneer ziet u ze dan? Hoe laat, en iedere dag?’
‘Soms ’s avonds en dan weer…’
‘Mevrouw, daar heb ik niets aan.’
‘Ik zit niet de hele tijd voor het raam, meneer.’
‘Heeft u het kenteken van de auto?’
‘Nee, het is een blauwe Opel.’
‘Mevrouw… Hier kan ik niets mee! Heeft u foto’s gemaakt?’
‘Nee, natuurlijk niet. Als ik op mijn balkon sta, dan kijken ze me intimiderend aan. Straks liggen mijn ruiten eruit.’
‘Kom kom, mevrouw. Geen Indianenverhalen. Ik stuur u een formulier toe…’
Dat formulier was na weken nog steeds niet ontvangen. Dus spreken we op een zonnige dag de wijkagent aan. Die zet mijn buurvrouw en mij gelijk in het beklaagdenbankje door ook over foto’s te beginnen en te zeggen dat er vaker gebeld moet worden. De nalatigheid van zijn collega’s is niet aan de orde. Hij is gelijk in de contramine.
‘Meneer, u onderbreekt mij steeds,’ zegt de wijkagent.
‘Nee meneer, ik krijg niet eens de kans om wat te zeggen. U luistert alleen maar naar uzelf,’ zeg ik.
‘Is het ook mogelijk om aardig te doen…?’ vraag ik ten slotte.
Het balletje wordt teruggespeeld naar de burger. En dan heb ik het niet over de in beslag genomen voetballen van weleer.
Een incompetente, zelfingenomen dienstklopper op een mountainbike rijdt verder de wijk in. Nutteloos. Van ons belastinggeld.
Bij het Bureau Linnaeusstraat dienen we een klacht in. ‘Jullie zijn wel aardig,’ zeg ik tegen twee vriendelijke, wat oudere agenten.
‘Zet u dat er wel bij in uw column?’ vragen ze.
‘Heel graag, heren!’