Uit mijn doppen kijken
Opeens was de oplader van mijn nieuwe, peperdure Olympuscamera zoek! Ik kon hem nèrgens vinden. Wat gek was, want om mijn chaotische inslag het hoofd te bieden heeft alles hier een vaste plek. Vandaar ook dat ik eerst zocht in de la waar die thuishoorde. Mooi niet! Vervolgens bedacht ik in oplopende staat van onwaarschijnlijkheid een rits alternatieve plekken, die ik één voor één systematisch uitkamde. Ook daar geen oplader te vinden. Tik tak, tik tak.. Ondertussen zwermden de zenuwen als een wolk dansende muggen door mijn lijf. Tot onvermijdelijk dat stroompje ionen via allerlei hersenprikkels in no-time mijn hele systeem op holjoeg. De rapen waren gaar… Het fatalistische doemdenken ving aan. Hardop (want half bedoeld voor mijn huisgenoten) trok ik van leer: “Lekker.. oplader kwijt! Kan die camera ook meteen de vuilnisbak in! Heb ik er zeker zo’n speciaal plekje voor bedacht. Het soort dat ik gegarandeerd vergeet. Wie heeft dat kreng verstopt? Het moet wel zo zijn dat iemand er met zijn tengels aan heeft gezeten!” Een niet te stoppen draaikolk van zelfhaat en irritatie werd in gang gezet. Pisnijdig en hardhandig begon ik op volstrekt belachelijke plekjes te zoeken. Alsof ik mijn oplader onder mijn bed zou leggen. Alles wat in de weg stond, smeet ik opzij. Ondertussen joeg mijn paniekzaaierij iedereen de stuipen op het lijf. “Hou jij eens een keer op met dat zoeken! Dat ding duikt heus vanzelf wel een keer op”. Het moment waarop ik eindelijk tegengas kreeg. Tevens het moment waarop de ratio zich meldde: Calm down. Zij het tevergeefs, want de concentratie en rust waren allang als stoom via mijn oren de heksenketel van mijn bovenkamer ontvlucht. Ik-bleef-maar-zoe-ken. Om gèk van te worden! Geen zin om te eten en niet in staat om wat anders te gaan doen. Met het Calimero-gevoel dat het nooit meer goed zou komen en mijn humeur voor altijd om zeep was geholpen. “Geef mij alle verloren tijd die ik zinloos aan zoeken heb besteed en ik heb er een tweede leven bij!” , kweelde ik uiteindelijk pathetisch. En, erger nog: “Schiet mij maar lek! Nog effe en jullie kunnen mij opsluiten!” Tot ik mijn huisgenoten hoorde lachen. Pas toen maakte ik pas op de plaats en gaf ik me over. Adem in, adem uit… laat los, laat gaan. Rustig maar en begin bij het begin, dacht ik. Waar leg ik dat ding nou ook alweer altijd? Juistem; in de la. Die dus nog maar eens omspitten. En daar lag-ie dus gewoon. Inderdaad: links in plaats van rechts.