Nemo
‘Papa, kun je een verhaaltje schrijven over Nemo?’
‘Over de Nimo? Maar natuurlijk, dat is een fantastische winkel. Ik kom er heel vaak, om boeken te kopen of gewoon om even te kijken, want een boekwinkel is het leukste wat er is. Dat weet iedereen, althans, dat zou iedereen moeten weten. Jij komt er toch ook graag, voor stiften en knutselspullen en dagboekjes en paardenboe…’
‘Papa!!! Niet de boekwinkel! Nemo! Van de film!’
‘Welke film?’
‘Finding Nemo natuurlijk, dat weet je toch wel, dat ze hem kwijt zijn en dat ze dan de hele film naar hem gaan zoeken.
‘Ja die film ken ik. Van die oranje vis met die anderhalve vin, die de hele film zoek is. Die hebben we samen gezien toch, met mama, weet je dat nog?’
‘Ja, tuurlijk, papa. Denk je dat ik dat vergeet? Ze hebben nu nog een film gemaakt.’
‘O, hoe heet die dan?’
‘Finding Dory, dat wist je toch wel?’
‘O ja, Finding Dory. Nou, in plaats van steeds maar nieuwe films te maken kunnen ze beter een beetje beter op al die dieren letten, dat ze niet steeds iedereen kwijt zijn. Zo blijf je aan het zoeken.’
Ze keek mij niet begrijpend aan.
‘Wil je daar heen?’
‘Naar Finding Dory? Jaaa! Wanneer gaan we? Vanmiddag!
‘Dat is iets te snel voor je oude vader, maar ik zal het met mama bespreken.’.
‘Ik heb Nemo gewonnen, dat weet je toch nog wel?’
‘Jazeker, dat weet ik nog goed, op het Binnendijkfeest.’
‘Ja, want jij had allemaal lootjes gekocht en toen wonnen we de hele tijd niks en toen opeens hadden we toch en prijs en dat was Nemo’
‘En nu is Nemo één van je favoriete knuffels.’
‘Ja, want hij is heel mooi omdat-ie oranje is en hij is heel zielig omdat-ie een halve vin heeft.’
‘O, zwemt die dan steeds rondjes?’
‘Nee, maar dat kwam omdat-ie had gevochten!’
‘O, dat weet ik niet meer hoor. Is het nu je liefste knuffel?’
‘Nee, dat is Beertje, maar hij wel de mooiste, want Beertje is al een beetje oud en lelijk. Ga je nou nog een verhaaltje over Nemo schrijven, want je hebt ook over Beertje geschreven en over Lammetje en Kikker en als je het niet doet dan wordt Nemo heel jaloers, dat heeft-ie aan mij verteld.’
‘O, heeft-ie dat aan jou verteld? Nou dat is niet zo mooi zo’n jaloerse vis. Zeg maar tegen hem dat ik erover zal nadenken, maar hij moet er niet op rekenen.’
‘Hoe lang moet je denken, dan? Doe je het vandaag nog? Dan kan ik dat zeggen.’
‘Ik zal zien, maar je moet me niet zo onder druk zetten, daar houdt papa niet van.’
‘Maar je gaat het wel doen hè?!’