Feestnummer
Zelf ben ik geen feestnummer. Toch was ik onlangs in een feestwinkel te vinden.
Mijn geliefde was namelijk jarig en wij hebben een jaarlijks ritueel van slingers ophangen. Dat gaat als volgt: de avond ervoor maakt de niet-jarige vloekend de slingers in knopen aan rolgordijnen en met knullige plakbandjes aan schilderijen vast, waarop de volgende ochtend de jarige in kwestie zegt: ‘Oooh mooi, wàt een verrassing!’
Onze voorraad slingers bleek in een deprimerende staat te verkeren. Het crêpepapier was vochtig geworden, waardoor er een smurrie was ontstaan dat gelijkenissen vertoonde met de stoffelijke resten van een clown. Dat leek mij niet zo gezellig.
Dus toog ik naar de Rozengracht en bezocht een heuse feestwinkel. Terwijl ik tussen de confetti, poezenpakken en sinterklaasbaarden liep, zag ik dat alles netjes op kleur was gesorteerd. Zo lagen de rode kunstbloemblaadjes naast een duivelsmasker. Lang stond ik stil bij de scheetzakken, vol dierbare herinneringen, en vroeg mij af onder welke kleurencategorie dat viel.
Met een veel te duur pakje verknipt papier, maar ach, je wilt de middenstand toch ook een beetje sponsoren, liep ik naar de kassa waar ik werd begroet door de eigenaar.
Hij was even breed als groot en in zijn ronde Jordanese oogjes kon ik zien dat hij al zò lang in deze winkel stond, dat hij de demping van de Rozengracht misschien wel had meegemaakt (en ga dat nou niet opzoeken, dat ik kan ik je zo ook wel vertellen: dat was in 1890).
“Slingers, mevrouwtje?” Hij had dat zangerige wat René Froger ook heeft, van die
hoe-issie-pik-achtige mannen die bij een begroeting op je schouder slaan en elke nanoseconde van stilte opvullen met geluid.
En verdomd, hij begon ineens te zingen. Zò hard, dat mijn zwevende rib definitief onvindbaar werd.
“Un eige hui-huis, uuun plèk ondur du so-o-o-o-n…”
Terwijl hij met dikke vingers mijn slingers aansloeg op de kassa, verzonk ik in iets van lang geleden, toen ik rode klompjes droeg en het lied met deze tekst bij een lieve buurvrouw door de tuinen schalde. Tegelijkertijd wist ik niet waar ik kijken moest. Waar kijk je naar als mensen ongevraagd beginnen te zingen? Hun gezicht? Je kan niks zeggen want dat horen ze toch niet. Ik glimlachte maar.
Die avond maakte ik neuriënd de slingers in knopen aan rolgordijnen en met knullige plakbandjes aan schilderijen vast. Ik zag nog plakresten van vorig jaar.
Alles kan een mens gelukkig maken.