Voortuin

Esther van der Krol 29 mei 2017

Contact maken met mensen is niet mijn sterkste punt.
En dan bedoel ik niet het voeren van een telefoongesprek, want dat kan iedere drol. Op zielsniveau nader tot elkander komen, zoals ik ooit in een spiritueel zelfhulpboek las, is andere koek. Ik heb een tip om dat te bereiken: werk je voortuin bij.

Mijn voortuin zag eruit als het kapsel van Bob Ross. Ik word onrustig van het kapsel van Bob Ross.
Dus gewapend met een emmer sop en een snoeischaar toog ik naar buiten. In je voortuin word je je bewust van de geluiden van je straat. Een merel in een boom, kinderen die wedstrijdje rennen, rammelende fietsen die voorbij sjezen.
De lavendel bleek weerbarstig. Sommige takken waren zo eigenwijs dat zelfs mijn snoeisnaar tegensputterde.
‘Wat ga jij met Pasen doen?’ vroeg een stem. Het lichaam van mijn bovenbuurvrouw vormde een schaduw over de planten.
Nou weet ik nooit wat ik met dit soort kappersvragen aan moet. Ik bleek er gelukkig niets mee te hoeven, want ze wou vooral zelf vertellen wat ze met Pasen ging doen.

Ze verdween weer. Ik keek naar mijn handen. Hier en daar was mijn huid opengehaald.

Even later kwam er een oude man voorbij met een hond.
‘Ik word hier zo blij van,’ zei hij. Hij had een licht Slavisch accent en bleek het tegen mij te hebben. ‘Vroeger was het in deze buurt niets dan neuken en drugs en rock-‘n-roll,’ lichtte hij toe. ‘Nu maken mensen hun voortuin netjes.’ Hoofdschuddend liep hij verder.

Na het temmen van de lavendel ging ik over op het zemen van de ramen, toen ik achter mij een auto hoorde remmen. Uit de zijkant stak een heksenbezem en er verscheen een oranje man.
‘Moet dit weg, mevrouwtje?’ Hij wees naar de stapel takken. Ik knikte. Binnen een paar zwiepen had hij alle takken in zijn gemeentewagen gegooid.

‘Je bent lief,’ zei ik.
Fluitend reed de man weg.

Pas toen ik besefte dat ik het elektriciteitshuisje stond af te soppen, ging ik weer naar binnen.
Zie je wel, dacht ik. Contact maken op zielsniveau kan iedere drol.