Terug naar Lager Weserlust in Bremen

Han Maas 2 mei 2017

Ik stond op hetzelfde perron in Amsterdam als die dag in februari 1943 en hoorde mijn broer weer zeggen: ‘Hou je taai jongen.’
Ik moest toen wel, anders had de mof represaillemaatregelen genomen tegen mijn broers en vader.

Ik zag de jongen weer die de trein uit vluchtte en met zijn koffertje de bossen in rende. De militair die zijn karabijn van zijn schouder haalde en rustig aanlegde alsof hij op de kermis tinnen konijntjes ging schieten. De knal en de vallende jongen. Zomaar in zijn rug geschoten.

Over een paar uur zou ik hem eindelijk weer ontmoeten: François, mijn Franse vriend uit Bremen, ‘Lager Weserlust’. In mijn zak voelde ik het krijtje waarmee ik hem Nederlandse woorden had geleerd.
In trance liep ik de route langs de Weser. Ik hoorde het geklik van soldatenlaarzen op de kasseien. Het bakkertje was veranderd in een patisserie. De toonbank met daarop het mandje waarin ik één voedselbon legde en er vliegensvlug weer drie uit pakte was verdwenen.
Ik stond voor Lager Weserlust. ‘Hotel’, stond er op de gevel. Hotel…? Destijds dansende luizen op de vensterbanken!

Een mannetje met een kromme rug en een alpinopetje had mij herkend: François! We omhelsden elkaar op de Franse manier. François deed zijn hand in zijn zak en haalde er een stompje krijt uit; ik deed hetzelfde. Ik keek naar François’ kromme rug en handen en schreef op een straattegel: FARGE? Van strafkamp Farge kwam je niet of verminkt terug.
François knikte. ‘Schijtmoffen’, schreef ik op. Ik hoefde nu niets te vrezen.
We liepen de foyer door, de tuin in. De bunkers waren verdwenen: een van zand voor de dwangarbeiders en een betonnen voor de mof. Vaak te laat voor de bunker… Dan bij iedere granaatinslag meteen gaan liggen en als levensteken in elkaars handen knijpen. Gave lichamen, kapotte longen…

‘Wilt u een kamer reserveren?’ vroeg de receptionist.
‘Nee, dank u,’ zei ik. ‘Ik was hier bijna twee jaar verplicht “gast”.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik was dwangarbeider. Hier sliepen we op lege magen.’
‘Weet ik niets van,’ zei hij. ‘Ik heb een paar jaar in Nederland gewerkt. Maar Nederland is niet aardig voor buitenlanders.
Het wordt tijd om die oorlog te vergeten. Ik heb in Nederland nooit twee minuten stilte gehouden. Waarom?
Ik geloof in Allah. Wat is uw geloof?’
‘Ik geloof in niets. Dus weten we evenveel, anders had geloven wel weten geheten.’