Liefde is: altijd vooruit blijven duwen

Het was ongebruikelijk warm voor een zondag in april, en ik zat op het balkon te baden in zoveel zonlicht dat mijn witte winterhuid niet wist wat het overkwam. Aan de overkant van de straat probeerden pluizige babyeendjes half struikelend hun moeder bij te houden. Een wandelaar trok puffend zijn jasje uit.

Mijn vriend had me even vergezeld, daar op ons fijne plekje in de zon, maar was al gauw weer naar de studeerkamer vertrokken. De hardste werker die ik ooit heb gekend. “Ik heb ontzettend veel respect voor hoe hard je werkt, maar ik maak me soms ook een beetje zorgen om je,” had ik de dag ervoor gezegd. “Gaat het echt wel goed? Moet je niet iets meer ontspannen, meer rust nemen tussendoor, langer slapen?” Hij verzekerde me dat het echt goed ging. Dat hij nu eenmaal iets wilde bereiken en accepteerde dat hij daar heel hard voor moet werken. Dat het zwaar is, maar dat hij echt prima zijn eigen grenzen kent. En hadden we dat gesprek niet al eerder gevoerd? Dit had hij toch al vaker tegen me gezegd? Hij had van mij geen medelijden of zorgen nodig. Integendeel. Een positieve stimulans, een zetje als hij moe was, daar had hij veel meer aan. Een bezorgde vriendin bracht hem niets dichter bij zijn doel.

De fietsers namen die zondag een keer de tijd. De bloesems in de tuin van de buurvrouw wiegden zachtjes op de wind. Ik overdacht het gesprek van de dag ervoor, toen mijn oog viel op een bejaard koppel. Zij zat in een rolstoel. Hij liep erachter. Met zijn rug kromgebogen, schouders gespannen, en met benen die zuchtten onder elke stap, duwde hij haar, en daarmee ook zichzelf, vastberaden vooruit. Langs de lentebloesems in de berm. Langs de eendjes. Langs mij, toekijkend vanaf het balkon, plotseling ontroerd.

Misschien, dacht ik ineens, is dat de puurste vorm van liefde. Elkaar altijd dat zetje in de rug blijven geven. Langs vermoeidheid, langs twijfels, langs alle kleine en grote obstakels die het leven ons presenteert.

De man stuurde de rolstoel vakkundig om een door het asfalt gebroken boomstronk heen. En over het kruispunt, langs de sloot. Al snel versmolten ze tot één vage vlek in de verte. Ik staarde ze na en dacht: hij had gelijk. Liefde is elkaar altijd vooruit blijven duwen.