Het versje van mijn opa
‘Als je klein bent, wil je groot zijn. Als je groot bent, heb je spijt. Dat je nooit meer klein zal wezen, want het was je beste tijd.’
Echt niet opa! Dat zal ik, zo’n veertien jaar geleden, gedacht hebben toen dit versje door hem in mijn poëzie album geschreven was. Op de pagina na ‘Ik ken een heel lief meisje, wil je haar ook eens zien? Kijk dan maar in de spiegel, dan zie je haar misschien.’, het versje geschreven door mijn oma. Ik was toen een jaar of vijf en, zo dacht ik zelf, al helemaal klaar voor de grotemensenwereld. Wij gingen vaak op bezoek bij vrienden die kinderen hadden die een aantal jaar ouder waren dan ik. Zij mochten dingen die ik nog niet mocht. Elke keer als ik daar een dagje mee opgetrokken had, besloot ik weer opnieuw: ik wil óók al 10 zijn, ik wil óók al naar de grote school, ik wil óók laat opblijven. Mijn opa’s versje vond ik de grootste klinkklare onzin, ondanks dat alle grote mensen mij elke keer weer vertelden dat ik het later wel zou snappen. Ik wist het zeker: het leven van een volwassene was veel leuker dan die van mij als vijfjarige.
Het is nu later en ik geef niet graag mensen gelijk, maar ik las laatst voor het eerst sinds lange tijd mijn opa’s versje weer, nadat ik halverwege het opruimen van de zolder mijn oude poëzie album tegen kwam en hij bezorgde me een droevige glimlach. Mede ook doordat de schrijver er niet meer was. Ik was ook al het één en ander aan nostalgie-opwekkende spullen tegen gekomen (oude tekeningen, mijn favoriete knuffeltje e.d.), dus de lieve woorden in het album streken de snaren van mijn hart. De tijd kon niet snel genoeg gaan voor de kleine ik die dat ene versje van opa ontving. Als ik een tijdmachine had, zou ik teruggaan naar het moment dat mijn opa mijn album aan mij teruggaf. Dan zou ik een pen pakken en op de volgende pagina een versje aan mezelf schrijven:
‘Als je klein bent, wil je groot zijn. Als je groot bent, heb je spijt. Dat je nooit meer klein zal wezen, want het was je beste tijd.
Geloof het nou maar.’