Welkom in mijn hoofd
De weg van het station naar de plaats van bestemming ken ik intussen. Na 1 keer nerveus te hebben gezweet met google maps op mijn mobiel weet ik nu bijna met ogen dicht de wandeling van 20 minuten te maken. Het was achteraf ook geen moeilijke route.
Ik playback mee met de herrie die uit mijn koptelefoon komt stromen en als ik bij het stoplicht moet wachten tik ik met mijn voet mee op het ritme. Een paar mannen in bestelbus zwaaien opgewekt naar me in het voorbijgaan. Ken ik ze? Oh, vast vanwege mijn enthousiaste ge-playback. Of is dit typisch bestelbus-mannen geflirt?
Ik kom aan bij mijn bestemming, en maak me op voor het volgende obstakel: die voordeur. Er zit een belletje naast die geruisloos over gaat. Heeft bellen zin? Doet ie het wel? Kan ik niet gewoon de deur openduwen? Wat als ik het probeer? Denk ik, net als honderd keer daarvoor. Ik sluit, zoals gewoonlijk, een compromis door aan de deur te duwen terwijl ik op het belletje druk. De dame achter de balie reageert snel en voert een onzichtbare handeling uit waardoor de deur open gaat.
Zitten. De koffiemachine ontwijken. Nog steeds niet de moeite genomen om te kijken hoe die werkt. Ik lust bovendien geen koffie. Komt er wel theewater uit? En uit welke opening? Waar zit de knop voor heet water? Waar staan de theezakjes? Vragen die ik ontwijk door me er gewoon niet aan de wagen.
Jas uit, neus snuiten. (hooikoorts) Waar laat ik mijn vieze zakdoek? De prullenbak staat aan de andere kant van de hal. Moet ik langs minstens 4 mensen heen. Nee, dat word em niet. Discreet verstop ik de snotterige zakdoek in mijn broekzak.
Boven aan de trap verschijnt een bekend gezicht. Ik groet haar, sta op en loop de trap op. Jeetje, waar moet ik kijken? Staart ze me nou aan? Opgelaten staar ik naar mijn voeten terwijl ik mij de trap op haast om het moment zo kort mogelijk te laten duren.
Ze geeft mij een hand. “Hoi Linda, fijn dat je er bent.”
Ik ben buiten adem van de trap op lopen, en probeer mijn gejaagde ademhaling tevergeefs te camoufleren, waardoor een soort slow-mo gehijg ontstaat. Awkward..
We wandelen naar haar kantoor. Kunnen we al beginnen met praten? Ik heb het zoals gewoonlijk over het weer. De gang is lang en haar kantoor is pas aan het verre einde. Eindelijk, we gaan zitten.
“Hoe was je week?” vraagt mijn psychologe, terwijl ik instinctief een van de stressballetjes pak van haar bureau en ermee begin te fiedelen terwijl ik praat.
Welkom in het hoofd van een PDD-NOS-er.