Morbus en ik

Ik probeer al twee jaar vrij te komen.
Vlak voor kerst 2014 kreeg ik, als zeventienjarig meisje,
te horen dat ik de ziekte van Crohn heb. Dat ik chronisch ziek ben.
Wist ik veel, dat het zo moeilijk zou worden.
Ik snapte niet waarom mijn immuunsysteem ietwat te enthousiast zijn werk doet.
Ik vond en vind het oneerlijk, mijn lichaam keert zich tegen me.
Daarom pakte ik op dat moment mijn ziekte met twee handen aan,
ik verwelkomde haar bij me en gaf haar de naam ‘Morbus’.
Ik dacht dat ik Morbus met gemak zou kunnen overmeesteren,
net als met alles wat ik al overwonnen had.
Niets bleek echter minder waar. Ze bleek enorm gedreven.
Morbus pakte mij niet alleen met twee handen, maar met alles wat zij in zich had aan.
Ze gooide mij in een gevangenis.
Steeds als ik een deur met veel geweld en pijn geopend heb,
verschijnt er weer een voor mijn neus. Eindeloze celdeuren.
En achter die deuren staan mensen door de deurspion te kijken.
Ze vragen zich af waarom ik de deur niet openmaak en bij hen kom staan,
waarom ik niet hetzelfde kan en doe als wat zij doen.
Ik praat tegen ze, maar mijn woorden lijken nooit aan te komen.
Zouden ze me niet kunnen horen?
Of zouden ze niet willen luisteren naar wat ik zeg?
Gelukkig staan er ook mensen met één been in mijn cel. Voor even of altijd.
Mijn familie is er altijd, maar vrienden blijven niet lang.
Ik probeer die vrienden toch te koesteren,
in mijn achterhoofd houdend dat ze misschien wel weg zullen gaan.
Dat neem ik maar op de koop toe,
ik snap per slot van rekening wel dat het heel erg moeilijk is,
om met een ziek persoon bevriend te zijn.
Het is nog veel moeilijker om zelf ziek te zijn.
Van een spontaan en energiek meisje ben ik naar een,
nog altijd, spontaan en, altijd, doodmoe meisje gegaan.
Toch geef ik niet op.
Ik ben van plan op een bepaald moment door alle celdeuren heen te banjeren,
met soldatenstrepen op mijn wangen en een hoofdband omgeknoopt.
Ik zal Morbus een lesje leren.
Ik heb hoop dat ik me beter zal gaan voelen.
Dat ik kan gaan genieten van mijn leven, zoals ik dat graag wil.
Dat Morbus en ik vrienden worden.
Dat ik terug kan kijken naar de deuren, van mijn oude cel,
die ik uit de sponning getrapt heb.