Amber

Ik denk weer aan haar. Ze riskeerde zichzelf alleen maar voor mij; waarom mij? Een waardeloos mens, waarom zou iemand, zo geweldig, zich opofferen voor mij? Ze verdient dit niet. Ik had haar moeten redden, niet andersom. Zij was veel meer waard dan ik. Waarom moest dit eigenlijk allemaal gebeuren? Waarom? Ze was speciaal. Ze zag altijd dingen van de goeie kant, keek altijd naar het licht, en niet naar het donker. Zelfs in een wereld die instortte om haar heen.

Ik vroeg naar haar naam. Amber was haar antwoord. Zij was er niet blij mee, maar ik vind dat ze geen betere naam had kunnen krijgen. In deze grauwe plek, was zij de zonneschijn, zij was de enige reden waarom ik mogelijk blij zou kunnen zijn.
Toen kwam de dag dat mijn eigen wereld instortte. We waren eigenlijk wat te ver weg van onze schuilplek, bij een verlaten plek, niet heel gevaarlijk, dachten wij. In het midden is een grote eikenboom, onze eikenboom, de eikenboom waar we onze gevoelens loslieten bij elkaar, speelden, maar ook vaak bibberend dicht tegen elkaar aan zaten en samen in de verte staarden.
We waren tekeningen aan het maken in de modder toen er een paar schoenen er in stapte.
We wisten al wie het was. Dit was het einde, dacht ik meteen.
“Het is oké, ren maar. Ik ga wel dood.” fluisterde ze.
“Nee, Amber….”
De soldaat richtte met zijn geweer op ons, klaar om te schieten.
“Rennen!” schreeuwde ze opeens.
Zo snel als ik kon rende ik richting ons schuilplekje.
Eenmaal daar rende ik huilend in de armen van mijn moeder.

De hele nacht spookte ze weer door mijn hoofd. “Ren maar, ik ga wel dood…..”

Ik ben weer bij de eikenboom, onze plek. Haar lichaam is inmiddels opgeruimd.
Ik hou het niet meer uit. Ik moet weg.

Langzaam loop ik op het grindpad. Ik ken deze weg. Ooit, lang geleden, rende ik hier, op zoek naar een plek.
Voet voor voet loop ik een lange weg, vastberaden van wat ik ga doen.
Ik kom uit bij het stadscentrum, precies hetzelfde als vroeger, het enige wat ontbreekt zijn de mensen.
De soldaten marcheren heen en weer over het plein.
Ik loop naar ze toe. Ze kijken mij verbaasd aan, maar laden in een flits hun geweer en richten het dreigend op mij.
Langzaam knik ik.

Dankjewel Amber, hopelijk zie ik je weer in de hemel.