De hel begeeft zich soms op aarde

Ik wandelde langs de Donau, klom op de Sinaïberg, vloog over de Atlantische Oceaan en stak over van Azië naar Europa op vier wielen. Ik goot mijn tranen over de wereld. Het druppelde verdriet en ellende op de schouders van Atlas. Alhoewel jij recht voor me stond en mijn verhaal las, keerde jij je rug om en bleef stil terwijl je wist wat er allemaal aan de hand was.

Toen ik mijn Vaderland verliet voor een betere leven en geluk zocht in de grote westerse steden, zoals Amsterdam, Parijs, München, Londen en Wenen, raakte ik verdwaald tussen verkrachters, pooiers en mijn verleden. Al snel kwam ik erachter dat ik ontegenzeggelijk het zwaarste beroep beoefende. Sommigen noemden mij een landrover, anderen een vluchteling.

Toen zij mij vroeg wie ik was, kreeg ik een kans om eindelijk iets te zeggen. Ik voelde me begrepen en ergens geland, in haar ogen. Voorzichtig stopte ik mijn eenzaamheid in mijn linker broekzak. Ik hield iets vast, iets kleins, iets wat niets was voor sommigen en weer voor sommigen was het iets, niet groter dan een vuist. Ik hield mijn hart eerst vast en drukte het vervolgens snel met mijn rechterhand in mijn borstkas. Ergens links. Ik wilde niet denken aan je rode lippen of zijn rode ogen. Pijn deed het niet, wel brandde ik mijn vingers toen ik het netjes rechtop wilde zetten.

Ik was op zoek naar een nieuw land. Ik wilde de Columbus worden van het land dat zich verschool in mijn hart. Ik wilde ontsnappen uit mijn verleden, want daar begaf de hel zich nog steeds op aarde.

Daar zit ik dan, naast een spoor. Achter me, in een cafétje op het perron, wordt er geproost. Niemand is blij, maar iedereen lacht. Na een bodem van het glas, wordt ons kussen zacht en zeggen we dat de druiven zuur zijn. Langzamerhand wordt het tijd om te gaan, want het is hier net een graf; zo stil, zo eenzaam, terwijl iedereen naast elkaar ligt.

De trein komt eraan. Ik sta op het randje. Duizenden vragen worden heen en weer geschoten in mijn hoofd. Niemand raakt gewond, maar het blijft wel net zoals altijd een oorlogsgebied. De kogelgaten zijn te zien aan mijn ogen, mond en woorden. Hoe lang moet mijn verstand dit wegkwijnen nog verdragen?

De trein komt eraan. Ik sta op het randje. Duizenden vragen worden heen en weer geschoten in mijn hoofd. Mijn verstand raakt gewond, mijn ogen bloeden tranen en mijn mond houdt op met ademen.