Zweet 1987
Het is donker. Ik zie niets anders dan mijn eigen hoofd weerspiegeld in de ruit van de trein. Met piepende remmen komt de trein tot stilstand. Het klinkt scherp in de leegte van het onzichtbare landschap.
Ik probeer een raam te openen. Dat gaat niet.
Met andere reizigers sta ik in het gangpad. Mijn rugzak voor mij op de grond.
Ik ben in m’n eentje vanuit Oost-Berlijn op weg naar Praag. Op advies van mijn ouders laat ik mijn rugzak geen moment alleen. Zodat er niks uitgepikt wordt, denk ik. Mijn ouders denken volgens mij meer aan iets erbij stoppen.
De onbestemde plek waar de trein stil staat is de grenspost. Stil en verlaten. De felle lampen, duidelijk op de trein gericht, maken de omringende nacht nog donkerder.
De grenswachters dragen wapens op hun schouders. Gekleed in donkere uniformen lopen ze langs de trein. Sommigen hebben blaffende herdershonden aan een lijn. Het voelt alsof ik ben achtergelaten en overgegeven aan deze grenswachten. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Ze gebruiken spiegels op stokken om onder de trein te kijken.
Terwijl ik uit het raam kijk zie ik een dikke man. Hij heeft duidelijk de leiding. Met een aantal andere mannen stapt hij de trein binnen, vlakbij waar ik in het gangpad sta. Ik kan hun laarzen horen kraken. Naast mij snuffelt een hond aan bagage en reizigers.
Deze dikke man is de dictator van zijn grenspost. Ik kijk naar hem. Maar durf dat niet te lang te doen. Straks kijkt hij terug en ik wil beslist geen oogcontact maken.
Intuïtief begrijp ik dat ik deze man niet moet uitdagen.
Ineens staat hij naast mij. Ik heb geen idee hoe ik mij moet gedragen. Hij flirt met mij, zit aan mijn blonde haar met zijn dikke worstvingers. Ik ruik zijn zware lichaamsgeur. Hij spreekt in een voor mij onbegrijpelijke taal. Met een grijns op zijn gezicht gaat hij nogmaals door mijn haar. Hij lacht en de anderen mannen lachen mee.
Dan vraagt hij mijn paspoort en kijkt mij indringend aan. Hij zegt iets tegen de anderen mannen. Ik krijg mijn paspoort terug.
Terwijl hij zich achter mij langs wurmt voel ik zijn vette lichaam tegen mij aandrukken. Hij blijft hangen en ademt zwaar in mijn nek. Even twijfel ik of ik het me verbeeld maar het duurt te lang. Het is overduidelijk. Ik durf niet te kijken, niet naar buiten, niet naar de man.
Als de man eindelijk weg is kijk ik weer naar mijn eigen spiegelbeeld. Ik schrik van mijn angstige blik en zucht.
Ik pak een elastiekje uit mijn rugzak en draai een knotje in mijn haar.