Een man, een vrouw (en dat wat tussen hen is)
Uitkijkend over het strand zien wij ze in de verte liggen. Een man en een vrouw, ze zijn ouder, zeker zeventig. Zij draagt een zwart badpak, haar huid heeft al veel zon gezien. Haar grijze haren heeft zij losjes opgestoken. Hij heeft een wit hemd en een blauwe zwembroek aan. Ook zijn haren zijn grijs geworden, maar donkerder dan de hare. Zij ligt op haar rug, hij op zijn rechterzij. Hij kijkt naar. Lachend. Dat zie ik niet, dat denk ik. Ze kijken naar elkaar, haar ogen tot spleetjes geknepen, ze lacht terug, precies zoals toen ze 17 was. ‘In de ogen van de liefde, bestaat de leeftijd niet’ zeg ik. Jij knikt en ik zie je blozen bij die gedachten.
Waar zouden wij zijn, over zoveel jaar in een wereld die altijd verandert? Waar grenzen komen, en weer opengaan. Waar gepoogd wordt je volgens de regels te laten leven en tenslotte uitgedaagd wordt eroverheen te gaan. Ik vraag me af of er hierna, na dit leven ook grenzen bestaan.
En de grens tussen vreugde en verdriet, liefde en haat, passie en vervlakking, dat ligt toch dicht naast elkaar? Zonder het een kan het ander niet bestaan. Zo zit de grens, flinterdun, toch eigenlijk in elkaar. Een touw om op te balanceren en soms vanaf te vallen. Iets te ver naar links geheld of net te ver naar rechts. Maar altijd kom je terug naar dat midden, met misschien een andere blik, en dan op dat touw daarboven in de lucht, kom je iemand tegen. Bij de een besluit je om te keren, of om elkaars lichaam heen te bewegen. Bij de andere blijf je een tijdje in dezelfde positie staan, om elkaar dan voorzichtig los te laten en apart verder te gaan. Of je komt iemand tegen met wie samen wil balanceren en struikelend en zingend het evenwicht wilt tarten, en kijken hoe je samen die grens kunst belasten.
En dan plots; beide grijs geworden, de huid wat zachter en je vraagt je af hoe alles overwonnen is of aan is komen waaien. Maar weet samen zeker, dat de liefde voor elkaar geen grenzen heeft gehad.
Ze liggen al een tijdje uitgestrekt op het strand. De man heeft zijn hemd uitgetrokken, hun lichamen zijn zand geworden. De golven blijven stoïcijns tegen de kustlijn slaan en komen steeds een stukje nader. Jij zegt dat elke grens verplaatsbaar is. Ik zie dat je gelijk hebt.