De Lift
Vorige week heb ik weer een bliksembezoek afgelegd aan een voor mij treurig Nederland. Treurig in die zins des woords, dat de reden die ik heb om mijn geboorteland te bezoeken, bijna geen doel meer heeft. Hij weet niet dat ik kom. Dat is beter adviseerden ze. Anders raakt hij verstrikt, gevangen in het web van het wachten. Het verzorgend personeel is inmiddels een goede kennis, eigenlijk meer familieleden, want zij zijn het die bij hem blijven, de hele dag. Nee, ik voel me niet schuldig, niet meer, een beetje.
Ik zoek hem op, ergens op de afdeling, dreutelend langs de kamers met kreunende, oude vrouwen. Hoofd gebogen, schouders nog verder. De rappe tred zit er nog steeds in. Zijn grootste hobby, wandelen, altijd. Ik wacht en observeer hem een poosje. Misschien zit er verbetering in zijn toestand, maar hoe langer ik kijk, hoe meer zijn houding verandert door de moedeloosheid van de situatie. Hij heeft het leven zienderogen opgegeven.
Plechtig zeg ik zijn naam, maar hij reageert niet. Nog een keer. Een reactie, langzaam draait hij zich om. Verwilderde ogen staren mij aan. Waar is de twinkeling in zijn ogen die voor mij de reden is om hem op te zoeken? Alsof ik van het personeel ben, vraag ik hem mee te gaan naar zijn kamer. Hand in hand zoeken we zijn eigen domein op.
“Je weet toch wel wie ik ben”, vraag ik hem. De minuten verstrijken en langzaam komt er iets van herkenning bij hem op. Ik blijf helaas niet meer dan een bekend gezicht. Zijn dochter is hij een tijdje geleden verloren. Dan vraagt hij naar de ‘kleine’, mijn dochtertje. “Morgen komt ze mee, ze slaapt nu Papa”, antwoord ik. Na een tijdje wil ik weg van het benauwde. “Breng je me naar de lift”, vraag ik hem.
De lift is het symbool van afscheid geworden. Ik geef hem een kroel, vertel hem hoeveel ik van hem hou en dat ik gauw weer kom. Met een duwtje in zijn rug richting gang, stap ik gauw in de lift, bang dat hij mee wilt, wat nu niet kan, morgen weer. Net voordat de deuren sluiten, zegt hij nog gauw. “Je bent te lang weggeweest, dan raak ik je kwijt.”
Terwijl de lift naar beneden zoeft, voel ik enorme treurnis in de situatie. Mijn schuldgevoel laait op, maar gelukkig, een twinkeling van herkenning is er.
Voor de dochter zonder naam.